De Duitse socioloog Max Weber vestigde zijn naam als een van de belangrijkste denkers van en over de moderniteit met het idee dat het kapitalisme is geboren uit de geest van het protestantisme. God verhoede immers dat de zondige mens van de opbrengsten uit arbeid of de winst uit verkoop zou genieten! Nee, die vruchten moeten als kapitaal worden beschouwd en opnieuw worden geïnvesteerd om zo méér werk te verzetten. Dat gebod vormt volgens Weber de godsdienstige grondslag voor onze moderne omgang met geld. Ook het moderne arbeidsethos – we leven om (goede) werken te verrichten, niet omgekeerd – is, zo bezien, door en door protestants. Ik ben geen Weberkenner, maar wat ik wel meen te weten is dat zijn grote idee eerder descriptief dan normatief is. Weber stelt vast wat de kapitalistische mores omtrent geld en werk zijn en onderzoekt waar die historisch gesproken vandaan komen, zonder voor te stellen dat het ook zo hoort te zijn. Het heldere licht dat zijn idee op de zaken werpt roept daarom tegelijk de vraag op of het wel echt zo is, dat we leven om te werken. En zodra de eerste vraag gesteld is, volgen er onvermijdelijk meer... Om maar wat voorbeelden te geven: kan ons leven geheel in het teken van werk staan en nog steeds ‘productief’ zijn? wanneer beginnen economisch nut en psychische gezondheid te wringen? bestaat er zoiets als een evenwicht tussen werk en leven dat zowel nuttig als zinnig is? nuttig voor wie, zinnig voor wie? wat is überhaupt de relatie tussen leven en werken? zou die er moeten zijn? Als al die vragen één ding gemeen hebben, dan wel dat ze ons, zodra we ze ons aantrekken en erover na beginnen te denken, tot filosofen maken. Laat dat een opstapje zijn naar het antwoord op die o zo vaak gehoorde vraag ‘filosofie, werkt dat wel?’ Dat antwoord luidt Nee én Ja: nee, want filosofie stelt het werk – net als het leven – zelf in vraag, en ja, want dat vragen brengt ons (terug) tot het nut en de zin van werk en leven als zodanig. Of, om het Platoons te benaderen, tot de ideeën van Werk en Leven, hoofdletter W, hoofdletter L. Ideeën die we, op momenten dat een voorheen vanzelfsprekende organisatie van werk en leven die vanzelfsprekendheid om wat voor reden dan ook kwijtraakt, keihard nodig hebben. In dit nummer willen we laten zien dat en hoe filosofie werkt. Eigenlijk doen we dat elk nummer, zoals onze trouwe lezer weet, maar ditmaal betrekken we het werk van de filosofie nadrukkelijk op het thema ‘werk’, zo niet op zijn schaduw ‘leven’. Daarmee geven we gehoor aan de roep om meer filosofie op, in, van, onder, over, tussen en aan het werk. Dat die roep tegenstrijdige trekjes vertoont, weten we dondersgoed: hoe harder die immers klinkt, des te grondiger lijkt de weerzin tegen al dat naar verluidt nutteloze ‘denken’. Dat die weerzin ongegrond is mogen de verschillende rijke bijdragen aan dit themanummer bewijzen. Namens allen die keihard gewerkt (en geleefd) hebben om dit nummer van iFilosofie te maken wens ik u een nuttige en zinvolle omgang met het kapitaal der ideeën toe. Mark Leegsma, hoofdredacteur