De afgelopen weken was ik aan Netflix gekluisterd om drie seizoenen van de DeensZweedse detectiveserie The Bridge in te halen. De titel verwijst naar de brug over de Sont die Kopenhagen en Malmö in feite tot één transnationale metropool aan elkaar klinkt. Als de serie één thema heeft, dan wel grensverkeer, van de brug over de fysieke barrière genaamd zee, door allerlei morele schemergebieden heen, tot het voortdurend overschrijden van de taalgrens. Fascinerend, hoe Deens en Zweeds elkaar in de dialogen schijnbaar achteloos afwisselen. Ik heb me eens door een Deense vriendin laten vertellen dat al die vikingen (de Noren ook) elkaars talen prima kunnen volgen. Jaloers ben ik daarop. Al benijd ik ze niet om de lange, duistere winters. En wat zien ze bleek! In Nederland spreken we tegenwoordig politiek correct van ‘witte’ mensen (vooral als ze boos en man zijn). Maar na drie seizoenen van de Scandinavische whodunnit ken ik de waarheid, en die is dat iedere Nederlander een tintje heeft. Daar hebben we dat mooie woord dat al waar het opduikt als de gouden appel van Eris twee- en zelfs driespalt zaait: waarheid. Het eerste seizoen van The Bridge, dat al in 2011 werd uitgezonden, blijkt wat dat betreft een zekere profetische kwaliteit te hebben. De brug tussen de moorden waar de Deense en Zweedse rechercheurs zich het hoofd over breken is namelijk dat zij alle een of andere ongemakkelijke waarheid aan de kaak stellen. Bijvoorbeeld dat politie-agenten die een jongen met een tintje (maar geen Nederlander) ‘uit noodweer’ doodslaan ermee wegkomen. De seriemoordenaar krijgt daarom al gauw de geuzennaam ‘waarheidsterrorist’ op zijn brevier gespeld. Waarheidsterrorisme. Ik vind dat dus een goede naam. Niet omdat de waarheid per definitie schokkend zou zijn, maar vanwege de reverse psychology dat, als iets schokkend is, het voor waar wordt genomen. En wat is waarheidsterrorisme dan? Voortdurend shockeren, niet door overlegde feiten maar per openbaring, liefst van elkaar tegensprekende kanten, net zo lang tot we door de waarnemingen de waarheid niet meer zien. Moe word je ervan, al dat waarnemen. Ploffen we daarom ’s avonds massaal op de bank om onze hersenen na te laten sudderen in fictieve representaties van het waarheidsterrorisme dat overdag overal en nergens is? Zoals The Bridge? Of is dat een brug te vergezocht? Misschien moet ik mijn eigen ervaring niet zomaar op die van al mijn landgenoten projecteren. Maar we kunnen er toch niet omheen, zoals Gijs van Oenen betoogt in Overspannen democratie, dat representaties onontbeerlijk zijn om bepaalde ‘verschijnselen’ überhaupt te láten verschijnen? Soms moet je, om de olifant in de kamer te zien, een olifant in een kamer zetten, zoals ‘street artist’ Banksy ooit deed. Want zonder representatie is de brug te dichtbij om te zien. Gelukkig is de zomer losgebarsten. Tijd, zeeën van tijd, om niet alleen het brein, maar het hele lijf te laten sudderen onder de zon en dat on-Scandinavische tintje van ons bij te werken. Tijd om te recreëren en te representeren. En om een dubbeldik zomernummer van iFilosofie met zomerse loomheid te verslinden. Namens allen die zich van Netflix hebben losgerukt om dit nummer van iFilosofie te maken wens ik u daar heel veel loom plezier mee. Mark Leegsma, hoofdredacteur