Hieronder kunt u inloggen op uw account bij ProfessioneelBegeleiden.nl en uw favoriete uitgaven/artikelen (gratis) downloaden!
> Heeft u nog geen account?
Klik hier om u gratis te registreren!
In De jaren zestig schrijft cultuurhistoricus Geert Buelens dat er ‘geen andere naoorlogse periode zo tot de verbeelding blijft spreken’ als de decade waar zijn boek over gaat. ‘Geen ander decennium uit het verleden [...] bepaalt zo het politieke en culturele leven en handelen van vandaag.’ Dat Buelens politiek en cultuur in één adem kan noemen, is dat niet precies wat vóór de jaren zestig ongehoord was en wat daarná zo vanzelfsprekend is geworden dat we er amper nog de historische bijzonderheid van opmerken? Niet zo heel lang geleden was het wel anders. Denk maar aan het dogma van de marxistische politieke filosofie over ‘bovenbouw’ en ‘vals bewustzijn’. Cultuur? Dat was wierook en spiegels waar echte politiek doorheen moest weten te kijken. Juist het marxisme viel in de jaren zestig van het voetstuk waar het zowel in Oost als in West door progressieve intellectuelen opgehesen was. Dankzij de leus ‘verbeelding aan de macht!’ symboliseerden de studentenopstanden van Mei ’68 het treffendst dat politiek cultureel werd en cultuur politiek. Sindsdien is het niet macht óf verbeelding, maar macht én verbeelding. Een halve eeuw later had Femke Halsema haar Essay van de Maand van de Filosofie dus geen toepasselijker titel mee kunnen geven: Macht en verbeelding. Het is van een wrange ironie dat ‘cultuurpolitiek’, die vreemde hybride die uit de progressieve geest van de jaren zestig werd geboren, vandaag het stokpaardje van conservatief ‘nieuwrechts’ is. Enkele nummers geleden legde Carlo Strenger die paradox ook al bloot. Halsema, zelf een overtuigd erfgenaam van de sixties, heeft het er maar wat moeilijk mee. In het Essay doet zij een oproep aan ieder die zich progressief en intellectueel – natuurlijk die twee samen – noemt om de erfenis van links uit de klauwen van rechts te redden. Maar kan dat de tragedie verhullen die zich hier lijkt te voltrekken? Die van de progressieve politica die erachter komt dat conservatieve bad guys de ‘druiven der gramschap’ zijn van de cultuurpolitiek die uiteindelijk ook de hare is? Gelukkig steekt Halsema zichzelf de ogen niet uit. Toch is deze tragedie een teken aan de wand: een ‘kritiek van de cultuurpolitieke rede’ kan niet langer op zich laten wachten. Wil er politiek – en wie weet ook cultureel – enige vooruitgang worden geboekt, dan moeten we de vraag waar de jaren zestig het antwoord ‘cultuurpolitiek’ op gaven opgraven, afstoffen en tegen het licht houden. Want als we er niet meer aan ontkomen vast te stellen dat er iets aan het antwoord niet deugt, moeten we dan niet uitzoeken of wat er niet aan deugt de vraag zelf is? Namens allen die macht en verbeelding wederom tot een nieuw nummer van iFilosofie hebben laten versmelten wens ik u een cultuurpolitieke Maand van de Filosofie toe.
GratisHet is sinds Max Weber een gemeenplaats dat de moderniteit – en daaronder mogen we verstaan: wetenschap, scheiding van kerk en staat, maakbaarheidsideaal, enzovoorts – ‘de wereld onttovert’. Toch zijn er in het hart van de moderniteit beslist nog tovenaarsleerlingen aan het werk. Om ze te zien hoeven we maar een blik op de moderne filosofie te werpen. Zij is per definitie filosofie van de moderniteit, maar het ogenschijnlijk onschuldige voorzetsel ‘van’ speelt stiekem een dubbelrol van genitivus objectivus en genitivus subjectivus. Moderniteit is tegelijk onderwerp (subject) en lijdend voorwerp (object), zowel kip als ei, van de moderne filosofie. Als dat niet het betere tovenaarswerk is... Nergens komt de tovenarij duidelijker aan het licht dan in het kern- en paswoord van het moderne denken, ‘representatie’. We representeren een ding, een stand van zaken, een geschiedenis, zeggen we, en dat representeren doen we in ons hoofd, in de taal, in wiskundige modellen, voegen we daaraan toe. Representeren slaat dan op objectiviteit, die op haar beurt weer slaat op een methode, een stel regels, een normatief kader. Hier gaat representeren, kortom, om de vraag ‘hoe?’ of ‘door middel waarvan?’ Representatie, dat is het voorgeschreven medium. Het kan niet anders of we voelen de bui al hangen, want hoe stellen we het antwoord op ‘hoe?’ überhaupt vast? ‘Anything goes,’ zei wetenschapsfilosoof Paul Feyerabend, maar dat antwoord neemt de vraag niet weg. Veeleer vergt dit van ons het besef dat we niet éérst beginnen de regels van het spel te bepalen om dán te gaan spelen. Nee, we zijn altijd al aan het bemiddelen, om het op z’n Hegels te zeggen. Waar het om gaat is dat we, in plaats van te willen weten wat er eerst kwam, de kip of het ei, inzien dat wij ons representeren zijn door het te doen. Daarom kan de moderne filosoof zich de luxe van nette grenzen tussen ‘hoe?’ en ‘wie?’, tussen gereedschap en gebruiker, niet veroorloven. Hij of zij móét het geheel van die twee denken, anders gaat het niet. En als dat er in onze moderne ogen uitziet als toveren, then so be it. Het is niet overdreven te stellen dat de historische ervaring Frank Ankersmits levenswerk is. Die ervaring, zo leren we van Ankersmit, gaat erom héél de geschiedenis ‘opnieuw op te voeren’, te representeren, juist als we selectief zijn en de spreekwoordelijke zwarte bladzijden uit onze geschiedenisboeken scheuren, blijven ze ons in de vorm van vragen in het heden bespoken. Daarmee maakt Ankersmit ook een punt over representatie als zodanig: die heeft geen eeuwige fundamenten of transcendentale mogelijkheidsvoorwaarden die we mogen aannemen alvorens te beginnen met representeren en waarop we dus ook altijd kunnen terugvallen, maar is zelf door en door historisch, iets wat slechts ‘is’ voor zover en zolang als we mhet doen. Let wel: dat ‘we’, dat zijn en doen wij allemaal. En ziedaar! uit de hoge hoed van de representatie wordt als klap op de vuurpijl het konijn van de representatieve democratie getoverd. Namens alle tovenaarsleerlingen die iFilosofie laten zijn door te doen wens ik u met dit nummer een historische ervaring toe.
GratisAls we Sigmund Freud mogen geloven, is onbehagen in de cultuur onvermijdelijk. Cultuur, zo stelt Freud, is namelijk het geheel van gebruiken, regels en voorzieningen dat erop is gericht het samenleven in goede banen te leiden. In de ogen van de stamvader van de psychoanalyse maakt dit cultuur tot het instrument bij uitstek om onbewuste driften, die per definitie op individuele lustbevrediging uit zijn, onder de duim te houden – met alle frustratie en neurotische angst, kortom: onbehagen van dien. Dat onbehagen in de cultuur van alle tijden is, daar zou Freud zomaar gelijk in kunnen hebben. Maar of zijn verklaring daarvoor vandaag nog steek houdt, valt te bezien. Met de massale verzameling, verwerking en toepassing van ‘onze’ gedragsdata lijkt een soort onbehagen in opkomst te zijn dat haaks staat op Freuds theorie. Waar driftverzaking de oorzaak van het ‘oude’ onbehagen is, daar lijkt het nieuwe eraan te liggen dat onze verlangens alsmaar slimmer worden aangespoord. Of Big Data nu worden verzameld door commerciële techgiganten als Google of in het belang van de veiligheid door geheime diensten worden binnengesleept, de gemene deler is dat er op de immense schaal waar we over spreken patronen zichtbaar worden (uiteraard niet zonder de laatste statistische tools) die het bewustzijn van het individu ten enenmale overstijgen. In vergelijking met het ‘Onbewuste’ dat Big Data ontsluiten zijn Freuds ideeën een romantische droom. Het ligt voor de hand het nieuwe onbehagen eerst in verband te brengen met het groeiende besef dat privacy alleen nog bestaat als formaliteit. De verontwaardiging daarover krijgt in Nederland volgende maand zijn uitlaatklep in het referendum over de Sleepwet. Maar verontwaardiging heeft een duidelijk object, terwijl het onbehaaglijke aan onbehagen is dat het zich niet met de maat van het individuele bewustzijn laat meten. De informatie over ‘onbewuste’ gedragspatronen die uit Big Data wordt ‘gemijnd’ staat steeds nauwkeuriger voorspellingen van individueel gedrag toe. Het onbehagen in de data is uiteindelijk dat degene die die kennis bezit mij aan kan bieden wat ik ga verlangen. Natuurlijk moeten we ons kwaad maken als dit uitmondt in perverse prikkeling op ongehoorde schaal, even goed als we erom moeten lachen als pogingen daartoe vaak nog steeds ontzettend knullig zijn. Maar in de verontwaardiging zou de paradox van het onbehagen ons ontgaan: dat juist de verlangens die ik de intiemste en de mijne noem op de minst intieme schaal bloot komen te liggen en zo blijken helemaal niet ‘van mij’ te zijn. In iFilosofie leest u deze maand onder meer over filosofie in tijden van Big Data. Verder vindt u in dit nummer een prachtige lezersactie – er zijn zeven exemplaren van Daniel Dennetts Van bacterie naar Bach en terug te vergeven! – die uw begeerte naar wijsheid hopelijk aan zal spreken. Namens allen die hun driften hebben verzaakt om weer een nummer te maken zou ik u willen zeggen: een gewaarschuwd mens telt voor twee, namelijk voor zichzelf en dat in hemzelf wat niet van hemzelf is.
GratisIn dit nummer vindt u een tweegesprek tussen ondergetekende en de Israëlische denker en psychoanalyticus Carlo Strenger over de door hem bepleite terugkeer naar het tolerantiebeginsel ‘zoals het ooit bedoeld was’ in de Verlichting. Zoals de vraag of wij zombies zijn me twee nummers geleden deed denken aan Jim Jarmusch’ spirituele western Dead Man, zo brengt Strengers pleidooi een van mijn lievelingsfilms bij me in herinnering: Robert Zemeckis’ klassieker Back to the Future (1985). Toen ik de film afgelopen zomer voor het eerst in jaren weer zag, riep hij meer bij me op dan je van een feest der herkenning mag verwachten. Hoewel het Hollywoodamusement in optima forma is, leent deze blockbuster zich net zo goed voor een subversieve lezing waar Slavoj Žižek met zijn ‘perverse’ verwijzingen naar de krochten van de Amerikaanse cinema nog een puntje aan kan zuigen. Laat ik even uw geheugen opfrissen: in Back to the Future reist onze held Marty McFly van een groezelig suburbia in 1985 terug naar datzelfde suburbia, maar dan min de keurig opgeruimde versie van 1955. De eerste hint dat dit niet alleen een grappig gegeven is krijgen we als Marty verdwaasd om zich heen kijkend langs de bioscoop loopt. Daar draait op dat moment Cattle Queen of Montana, met in de hoofdrol... Ronald Reagan! Als president van de VS ontvouwt Reagan tussen 1981 en ’89 een beleid voor ‘wakker Amerika’ dat ‘fatsoenlijke, hardwerkende mannen en vrouwen’ zal belonen met een herstel van verloren gewaande glorie: die van de overgeromantiseerde jaren vijftig. Het briljante én subversieve van Back to the Future is dat Reagans belofte letterlijker wordt genomen dan hijzelf ooit had bedoeld. Zonder de ontknoping te verklappen kan ik zeggen dat Marty’s avontuur niet beter de mythe had kunnen ontmantelen dat er zoiets als een herhaling van het verleden zonder verandering mogelijk is. Nogal wiedes, zou je zeggen, maar als Hollywood daarmee Reagans meedogenloze economische beleid zowel ontmaskert als tot bron van vermaak transformeert, is dat cinema op haar best. De filosofische vraag is hoe letterlijk we (politieke) beweringen in de trant dat een herhaling van het verleden mogelijk is moeten nemen. Hoe wenselijker zo’n terugkeer naar de toekomst ons wordt voorgesteld, des te meer dienen we beducht te zijn voor wat Gilles Deleuze al zei: geen herhaling zonder verschil. Namens alle fatsoenlijke en hardwerkende mannen en vrouwen die iFilosofie maken wens ik u een herhaling van het leesplezier toe zoals dat ooit bedoeld is. Mark Leegsma, hoofdredacteur
GratisWaar iFilosofie twee nummers geleden nog de themaloosheid omarmde, daar is deze editie geheel gegoten in de ijzeren mal van... de Ondergang. Me dunkt een toepasselijk thema, met de feestdagen voor de deur. Aanleiding vormt Oswald Spenglers Untergang des Abendlandes, een titel die klinkt als een klok waarvan verreweg de meesten van ons de klepel niet weten te hangen. Althans, tot nu toe, want dankzij uitgeverij Boom is er sinds kort de integrale Nederlandse uitgave van beide delen, in de vertaling van Mark Wildschut. De ondergang van het Avondland is alleen al vanwege zijn negenhonderd bladzijden tellende twee banden een kolos. Voeg daar nog eens Spenglers hoofdstelling dat het leven van culturen een noodzakelijk verloop van opkomst, bloei en ondergang kent en, niet te vergeten, de reputatie van ‘foute’ klassieker aan toe, en het is duidelijk waarom de ondergang zich onvermijdelijk aan ons opdringt. Is dit, gezien het huidige politieke klimaat, een tijdige uitgave? Een door slimme marketingjongens en -meisjes aangeblazen storm in een glas water? Ordinaire tijdverspilling? Of, God behoede, een staaltje politieke incorrectheid waarmee de uitgever zijn goede naam te grabbel gooit? Onze redactie heeft deze vragen gewikt, gewogen en te licht bevonden. Waarom? Omdat de waarde van dit werk, het moment van zijn verschijnen en de discussie die het losmaakt te zeer één dynamiek vormen om af te doen met simpele oordelen. Van die dynamiek nu hebben we in dit nummer getracht iets te vangen – ook al maakt het vangen van beweging juist dat ze ons door de vingers glipt. In navolging van de website die Boom voor de Ondergang in het leven riep (waarover verderop in dit nummer meer) hebben wij een bescheiden leger kenners van allerlei pluimage opgetrommeld om er het hunne van te vinden. Wij hopen dat er in en door die verschillen, om met Walter Benjamin te spreken, een ‘constellatie’ oplicht, al is het nog zo’n korte flits. Namens allen die weer een jaar iFilosofie hebben gemaakt wens ik u een hel verlichte ondergang toe. Mark Leegsma, hoofdredacteur
GratisIn de onnavolgbare western Dead Man maakt de jongeman William Blake (meesterlijk naïef vertolkt door Johnny Depp) een treinreis naar het Wilde Westen om in een stadje genaamd Machine meen vacature van boekhouder te vervullen. In een van de eerste scènes valt de roet- en oliezwarte machinist zijn coupé binnen. Wanneer Blake hem desgevraagd vertelt dat hij op weg is naar Machine, zegt hij onthutst: ‘dat is het einde van de lijn!’ Een man die op weg is naar Machine bereikt niet alleen letterlijk het einde van de lijn: hij die gaat functioneren zonder te beleven of begrijpen is een levende dode. Blake’s reisdoel is je reinste poëzie der vervreemding, niet voor niets deelt Depps personage zijn naam met de grote Romantische dichter. De ironie is dat de zombie Blake zich van zijn eigen poëzie niet bewust is. Daarom verklaart de mysterieuze indiaan Nobody dat deze Blake zijn poëzie ‘niet in inkt, maar in bloed zal schrijven’: hij kan zijn gedicht niet beleven of begrijpen, alleen maar open uitvoeren. Spoiler alert: zijn in bloed geschreven poëzie kost Blake muiteindelijk het bare leven. Dit doet me denken aan de Australische filosoof David Chalmers. In The Conscious Mind (1996) stelt Chalmers zijn lezer de vraag of wij zombies zijn. Zijn pointe is dat, aangezien wij dat evident niet zijn, bewustzijn niet herleid kan worden tot louter functioneren, dat wij en de (hypothetische) levende doden gemeen hebben. In omgekeerde vorm, namelijk dat puur functioneren geen bewustzijn, begrip of leven is, is dit de poëtische waarheid van Dead Man. Waar de vraag naar bewustzijn aan onze vervreemding raakt, daar wordt de filosoof poëet en de poëzie filosofisch. Elke beleving en elk begrip van ons naar zombie-achtig functioneren neigende bestaan zijn een proeve van poëzie die maakt dat het einde van de lijn nog niet is bereikt. Dit staat er op het spel in de filosofische High Noon die wij in dit nummer ensceneren tussen Daniel Dennett en het duo Hubert Dreyfus en Charles Taylor. Hier geen spoiler, behalve dat beide kanten minstens zoveel vragen oproepen als beantwoorden. Namens alle nobody’s die functionerend en wel dit nummer ten uitvoer hebben gebracht wens ik u bewustzijn en poëzie toe. Mark Leegsma, hoofdredacteur
GratisHet afgelopen jaar wilden we dat iFilosofie ergens over ging. Althans, we hebben geprobeerd aan ieder nummer een thema te verbinden. ‘Utopie’ (nummer 24), ‘gastvrijheid’ (25) en ‘onderwijs en opvoeding’ (29) kwamen, al zeg ik ’t zelf, aardig uit de verf, maar om de artikelen van bijvoorbeeld nummer 23 allemaal onder de noemer ‘democratie’ te brengen, moest ik me in het redactioneel wel van mijn lenigste kant laten zien. Al met al vraag ik me af of de lezer er iets van heeft gemerkt. In dit nummer vallen we terug op de themaloosheid. Idee, leitmotiv, constructie, plan: we laten ze ditmaal achterwege. Voordat u denkt dat ook daar een gedachte achter zit, kan ik u verzekeren dat de redactie, amper ontwaakt uit haar lange zomerslaap, zag dat het tijd was om een nieuw nummer te maken en toen ijlings bijeen gesprokkeld heeft wat er te sprokkelen viel. Toch kruipt het bloed waar het niet gaan kan, want ook in de stukken die dit themaloze nummer vlees aan de botten geven vallen knipogen naar het ontbreken van een thema te ontwaren. Het begint met onze nieuwe aanwinst, Denker des Vaderlands René ten Bos, die ons met ingang van deze editie elke maand op een column zal vergasten. Het zou me niet verbazen als hij deze gelegenheid te baat neemt om het ecosofische terrein dat hij in zijn laatste boek Dwalen in het antropoceen heeft blootgelegd verder te verkennen. Wat was zijn boodschap ook alweer? In plaats van de natuur onze – inadequate – ideeën op te dringen, moeten we er eerst maar eens in ronddwalen, doel- en themaloos, om te wennen aan leven op een planeet waarvan de (klimaat) verandering de ‘antropos’ een schrijnende lachspiegel voorhoudt. Nu we het toch over de moderne mens hebben: hoe zit het daar eigenlijk mee? Die vraag bracht Ger Groot tot De geest uit de fles, een boek waarvan de samengang van vorm en inhoud het antwoord al verraadt: de vele culturele vormen van de moderne mens, van kleding tot graffiti, zijn zijn inhoud. Wie in de onoverzichtelijke berg culturele fragmenten een lijn wil ontdekken, zal echter moeten zijn als Walter Benjamins ‘engel van de geschiedenis’, zoals Joost De Raeymaecker in zijn bespreking stelt. Waar wij stervelingen slechts een themaloze reeks van gebeurtenissen waarnemen, ziet de engel ‘één catastrofaal geheel’. Benjamin vond het de taak van de geschiedschrijver de rol van engel op zich te nemen en de naamlozen van de geschiedenis – die u en ik zijn – van die redeloze ‘vooruitgang’ te verlossen. Dit nummer gaat, kortom, nergens over. Maar daarmee is meer gezegd dan we doorgaans gemakkelijk vinden om te horen. Namens de naamlozen die uit hun zomerslaap ontwaakt zijn om dit nummer van iFilosofie bijeen te sprokkelen wens ik u een engeltje van de geschiedenis op uw schouder toe. Mark Leegsma, hoofdredacteur iFilosofie
GratisWe laten een tijdperk achter ons waarin filosofie werd gezien als ‘therapeutisch’ (Wittgenstein) en een ‘stichtelijk gesprek’ (Rorty). – Maar zitten we niet midden in dat tijdperk, hoor ik u vragen. Schieten de Schools of Life met hun how to... toepassingen van filosofische klassiekers niet als paddestoelen uit de grond? Mocht Alain de Botton niet het Rijksmuseum cureren onder de noemer ‘Art as Therapy’? En horen de vele cursussen van de ISVW zelf niet in dit rijtje thuis? Het antwoord op zulke vragen lijkt al te vanzelfsprekend ‘ja’ te luiden. Toch voltrekt zich momenteel een ‘realistische wending’ in de filosofie. Zowel aan de academie als in het publieke debat verschuift de aandacht van hoe wij mensen de realiteit actief vormgeven – in bewustzijn, taal, discours en andere ‘praktijken’ – naar de realiteit aan gene zijde van die maakbaarheid. Dat is een realiteit die zich van al onze praktijken geen barst aantrekt, of sterker nog: een realiteit die wij op onze beurt maar moeten ondergaan. Deze wending is voor Denker des Vaderlands René ten Bos hét thema van zijn onlangs verschenen Dwalen in het antropoceen. En in dat licht kunnen we ook Amor Fati van Erno Eskens en André de Vries zien. Toen bij filosoof De Vries vorig jaar kanker werd geconstateerd, stelde collega-filosoof en vriend Eskens hem de vraag: wat heb je aan filosofie nu je wordt geconfronteerd met een realiteit die zich van al die filosofie ogenschijnlijk niets aantrekt? Van kanker via klimaatverandering tot en met de uitwassen van de markteconomie hebben we te maken met fenomenen die het individu en zijn keuzevrijheid fnuiken, zo niet verpletteren. Als we Kris Pint mogen geloven, biedt de ‘wilde tuin van de verbeelding’ echter een foucaultiaanse ‘zorg voor het zelf’ en een bron van verzet tegend de zogeheten Grote Verhalen in één. Wie denkt dat het universum één onveranderlijke bal van blind onrecht is, vergeet immers één cruciaal detail: zichzelf. Ook ná de realistische wending blijft het van het grootste belang ons te laten aanspreken zoals ook Socrates zich ooit liet aanspreken door het gebod ‘ken uzelve’. Om die reden lijkt er helemaal niets te veranderen aan de status van filosofie als therapie en gesprek. Maar waar therapie de werkelijkheid psychologiseert en relativeert, daar moeten we nu, denkend aan Henk Oosterlings ‘hypokritiek’, onder ogen zien dat wij een realiteit die veel weerbarstiger is dan we zouden wensen de rug niet kunnen toekeren, en wel om de onthutsend simpele reden dat wij van die realiteit een integraal deel uitmaken, en zij van ons. Namens allen die iFilosofie actief vormgeven wens ik u toe dat u zichzelf niet vergeet. Mark Leegsma, hoofdredacteur
GratisFriedrich Nietzsche schreef ooit dat de mens, liever dan niet te willen, het niets wil. Die hoogst ambivalente toestand noemde hij nihilisme. Als geen ander zag Nietzsche dat alle lijnen van zijn tijd – liberalisme in de politiek, positivisme in de wetenschap, kapitalisme in de economie en subjectivisme in de filosofie – convergeerden richting zelfvernietiging. Het antwoord dat hij op zijn eigen onheilstijding gaf was even consequent als paradoxaal: willen we het nihilisme te boven komen, dan moeten we het onvoorwaardelijk willen. Dat er evenveel Nietzsche-interpretaties als interpretatoren zijn mag in het licht van deze absolute Bejahung niet verbazen. Waar ligt immers de klemtoon? Leggen we die op onvoorwaardelijk willen, dan is Nietzsche de filosoof van al het nabije aardse en toont hij zich een voorloper van het ‘laten zijn’ waar Martin Heidegger op uit zou komen. Maar als het accent op onvoorwaardelijk willen ligt, dan vinden we eerder de woedend-scheppende Übermensch op ons pad. Wie weet of een verzoening van deze twee uitersten denk- en leefbaar is, mag het zeggen. Helaas lijkt Nietzsche zelf tussen woede en gelatenheid te zijn verscheurd. Nihilisme houdt ons onverminderd bezig. Daarmee blijven de figuur van Nietzsche en zijn ‘oplossing’ zelf ook opduiken. Onmiskenbaar is zijn aanwezigheid in Blijf de aarde trouw, waarin Socratesbeker-genomineerde Henk Manschot een denken dat solidair is met de aarde – een ‘terrasofie’ – op nietzscheaanse leest schoeit. Maar het is, zoals Arthur Veenstra in zijn bespreking aankaart, zeer de vraag op welke Nietzsche Manschot voortborduurt: zou de edele Übermensch zich de ecobeslommeringen van de door schuldbesef geplaagde kudde laten aanpraten? De vraag stellen is hem beantwoorden. Onze preoccupatie met een gelatener levenshouding komt ook naar voren in de huidige interesse voor oosterse filosofie. Stine Jensen en recentelijk nog Hartmut Rosa zijn goede voorbeelden van westerse denkers die onthaasting en ‘resonantie’ uit de Oriënt putten. Ook de oosterse bronnen zelf komen in de belangstelling te staan. Zo biedt Filosofie met de vlinderslag van Woei-Lien Chong een introductie in de Zhuangzi, een grondtekst van het Chinese daoïsme. Wat ons daaraan lijkt te fascineren is een beeld van gelatenheid zonder woede. Of we als erfgenamen van het nihilisme het ene uiterste zomaar van het andere kunnen ontdoen is een tweede. Iemand die duidelijk niet van woede wegkijkt is Martha Nussbaum. Zij trekt in haar laatste boek Woede en vergeving fel van leer tegen elk ‘oog om oog, tand om tand’ dat de vicieuze cirkel van woede en wraak bestendigt. Zien wij inderdaad niet liever de Oresteia van Aischylos, waarin de godin Athene een geweldsspiraal onderbreekt door een rechtbank in te stellen? Aan deze mythische schepping van de Wet spiegelt Nietzsche zijn Übermensch, wiens woedende wil het scheppen van zijn eigen mogelijkheidsvoorwaarden betreft. Nussbaum mag dan niet direct naar Nietzsche verwijzen, toch komt wat zij ‘transitiewoede’ in dienst van fundamentele veranderingen noemt dicht in zijn buurt. Als zij daaraan een pleidooi tegen vergeving maar voor onvoorwaardelijke liefde koppelt, voelen we plots verkoeling: het is de schaduw van nihilisme en Bejahung die eens te meer op ons valt. Namens allen die aan dit nummer van iFilosofie meewerkten wens ik u goed toeven in deze schaduw. Mark Leegsma, hoofdredacteur
GratisDe school is een embryonale samenleving, meende John Dewey. Die bewering valt op twee manieren te begrijpen. Allereerst vormt de school een afspiegeling in het klein van de samenleving. Maar de school is niet louter een miniatuur, net zo min als kinderen, volgens Jean-Jacques Rousseau, kleine volwassenen zijn. Nee, Dewey noemt de school nadrukkelijk embryonaal: ze vormt niet alleen een reflectie op de samenleving van vandaag, maar is tevens die van morgen in wording. In de spanning tussen reflectie en wording ligt heel de politieke gevoeligheid van onderwijs besloten: willen we dat ‘onze’ kinderen vooral de huidige manier van leven conserveren, of vinden we dat zij, zoals Peter Sloterdijk voorstelt, voorbereid moeten worden op een wereld die wij nu nog niet kennen? Nu zal het onderscheid in feite niet zo strikt te maken zijn. De samenleving verandert zelf namelijk, wat tot uitdrukking komt op school. De vraag is: hoe ver dient de school met veranderingen mee te plooien of er juist weerstand aan te bieden? Als het bijvoorbeeld over de huidige ‘polarisatie’ in de samenleving gaat, lijkt het antwoord iets van beide te zijn: dergelijke ontwikkelingen moet de school niet ontkennen, maar ze plooit zich het best als ze, tegenover de mentale verstarring die polarisatie kenmerkt, verwondering over diversiteit weet te bevorderen. Maar hoe doe je dat dan? De eerste publicaties die daarop een antwoord geven zijn inmiddels een feit. Met Kinderlogica schreef Sabine Wassenberg een op eigen ervaringen gebaseerd boek over een ‘filosofie juf’ op een multiculturele basisschool. Wat blijkt? Leven en dood, goed en kwaad kunnen in een socratisch gesprek prima met en door kinderen worden bevraagd. Aan verwondering geen gebrek. Voor de leeftijdscategorieën daarboven is er Extreem in de klas. In deze interviewbundel komen lerarenopleiders, wetenschappers en denkers aan het woord over polarisatie en radicalisering in voortgezet en beroepsonderwijs. Dat de problematiek daar een grote ernst en omvang aanneemt, is ondertussen onmiskenbaar. Gelukkig vinden waar de oplossingen het hardst nodig zijn ook de vruchtbaarste experimenten plaats. De boeken van Daan Roovers en Koen Wessels, tot slot, vertonen een veelzeggende verwantschap. Wat de eerste in Mensen maken betoogt ten aanzien van de opvoeding, is de boodschap van de tweede over bildung in Dan maken we ons onderwijs zelf wel!: stel de ontwikkeling tot iemand boven de opleiding tot iets. Want in een wereld waarvan de toekomst ongewis is, hebben we uiteindelijk meer aan nieuwe, zich verwonderende iemanden dan aan de herhaling van de ietsen van gisteren. Namens alle iemanden die deze iFilosofie hebben gemaakt – u vindt hun hoogst unieke filosofische kleurplaten verderop! – wens ik u veel verwondering toe.
Gratis