logo-professioneel-begeleiden logo-professioneel-begeleiden
Filters

Alle artikelen - Abonneer je nu!

Meten met twee maten?

Auteur: Desirée Joosten-ten Brinke

Rekers-Mombarg, L.T.M., & Harms, G.J. (2007). Meten met twee maten? De discrepantie tussen cijfers op het schoolexamen en het centraal examen VO van allochtone leerlingen. Groningen: Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs. Gedownload vanaf http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase. ISBN. 978-90-6690-075-2. Dit rapport geeft een onderzoek weer waarin de eindexamenresultaten van allochtone leerlingen in het voortgezet onderwijs centraal staan. De discrepantie tussen cijfers die behaald worden op het schoolgedeelte en het centrale gedeelte van het eindexamen is onderzocht. Allochtone leerlingen scoren op het schoolgedeelte tussen de 0,1 en 0,2 punten lager dan autochtone leerlingen. Dit verschil neemt bij het centrale deel toe tot zelfs 0,5 punten. De onderzoekers hebben bovendien de cijfers van de leerlingen per vakkencluster en per onderwijstype met elkaar vergeleken. Zij geven aanbevelingen om het verschil tussen de examenresultaten van allochtone en autochtone leerlingen te verminderen. Het onderzoek laat zien dat betere prestaties op de voornamelijk cognitieve toetsen in de benedenbouw van het VO meestal leiden tot een kleinere discrepantie bij het eindexamen. Daarnaast blijkt dat leerlingen die tijdens hun schoolcarrière ijveriger zijn een hogere discrepantie laten zien. De verklaring die de onderzoekers hiervoor gegeven is dat docenten soepeler zouden zijn bij het beoordelen van ijverige leerlingen en bij een schoolexamen hogere punten geven dan aan minder ijverige leerlingen. Deze twee redenen vormen de belangrijkste verklaringen voor de lagere scores op het centrale eindexamen ten opzichte van de schoolonderzoeken. De onderzoekers constateren dat de invloed van objectieve leerprestaties in de onderbouw VO en de werkhouding van de leerling voor zowel allochtone als autochtone leerlingen gelden en daardoor geen verklaring zijn voor het feit dat de scores van allochtonen lager zijn dan die van autochtonen. Wel constateren de onderzoekers dat allochtone leerlingen ten tijde van het eindexamen nog steeds onvoldoende taalvaardig zijn. Dat dit pas bij het centrale eindexamen tot grotere problemen leidt, wijten zij aan coulance van docenten bij het beoordelen van taalvaardigheid van allochtone leerlingen bij schoolexamens en andere schooltoetsen. Interessant is de onderzoeksvraag of het mogelijk is om op grondvan kwalitatieve vergelijkingen tussen schoolvestigingen good practiceste beschrijven. Dit bleek niet mogelijk. De interviews over hetwel of niet bestaan van een etnisch verschil in discrepantie hebben wel geleid tot een aantal aanwijzingen: prestatiegerichte scholen met sturing op de eindexamenresultaten, een streng schoolexamen en een duidelijk selectiesysteem in de onderbouw komen beter uit de bus dan minder prestatiegerichte scholen. De aanbevelingen uit dit onderzoek zijn: een algemeen beleid ten aanzien van de taalachterstand van allochtone leerlingen op het VO en regelmatige objectieve toetsing van de leervorderingen van leerlingen. Bij het lezen van dit rapport valt op hoe breed het onderzoek is opgezet met analyses van vele variabelen in relatie tot de scores. Het gaat echter om het verklaren van een zeer klein verschil. Allegenoemde variabelen kunnen mogelijk voor de ene leerling wel van invloed zijn, maar voor een ander niet. Het zou interessant zijn om van de genoemde variabelen te achterhalen in welke situatie en bij welke leerlingen ze van invloed zouden kunnen zijn op het resultaat. Voor onderzoeksdoeleinden lijkt het wenselijk om door de schooljaren heen en in ieder geval tegelijk met het schoolexamenen het centrale eindexamen een taaltoets te laten meelopen. Daarmee kan dan objectiever vastgesteld worden of de discrepantie in taalvaardigheid tussen allochtonen en autochtonen verklarend kan zijn voor de discrepantie bij de eindexamenscores. Dr. D. Joosten-ten Brinke is redacteur van EXAMENS. Zij is als onderzoeker werkzaam bij de Open Universiteit Nederland. E-mail: desiree.joosten-tenbrinke@ou.nl.
Gratis
lees meer

Voertuigbeheersing

Auteur: Wouter Schoonman

Ook een examen is een vorm van assessment. Immers, na het examen volgt een uitspraak of de kandidaat geacht wordt bepaalde taken of handelingen correct uit te voeren. Iedereen in Nederland die (legaal) motor wil rijden moet een assessment ondergaan. Dit motorrijexamen bestaat uit drie onderdelen: theorie en twee praktijkonderdelen: voertuigbeheersing en verkeersdeelneming. De meeste kandidaten beginnen met het moeilijkste, de voertuigbeheersing, dan de theorie (voor sommigen ook moeilijk) en daarna het praktijkexamen ‘in de jungle’. De kandidaat wordt geacht alle praktijkoefeningen te beheersen. Laten we met een psychometrische bril op kijken naar dit onderdeel van het examen: utiliteit, validiteit, betrouwbaarheid. De eerste vraag is die naar de utiliteit, in dit verband de legitimiteit. Is het te rechtvaardigen dat kandidaat-motorrijders onderworpen worden aan een serie proefjes die moeten demonstreren of een kandidaat het voertuig in voldoende mate beheerst? Dat antwoord lijkt me duidelijk en motor is een gevaarlijk apparaat en de samenleving wil niet dat Jan-en-alleman een dergelijk voertuig bestuurt. Dus worden er (examen)eisen gesteld. De volgende vraag is: hoe is het met de validiteit? In andere woorden:geven de proefjes een valide afspiegeling van de competentiesvan de kandidaat-motorrijder? Je kunt daarover van mening verschillen, maar de proefjes lijken sterk praktijkgerelateerd. Beheers je de motor op lage en hogere snelheden? De proefjes zelf zal de geslaagde motorrijder waarschijnlijk nooit meer doen, maar goed kunnen remmen, uitwijken, en op een klein oppervlak het apparaat onder controle hebben, lijken geen overdreven eisen. Echter, deomstandigheden waaronder het examen wordt afgenomen kunnen sterk variëren. Het maakt immers veel uit of de proefjes met goed weer of tijdens slechte weersomstandigheden worden afgenomen. Met andere woorden de omstandigheden zijn niet gestandaardiseerd. Dat tast de validiteit behoorlijk aan. En dat brengt ons meteen bij de betrouwbaarheid van dit examenonderdeel. Het examen wordt afgenomen door één examinator/assessor. Zoalsiedereen weet is de menselijke beoordelaar de zwakste schakel bij elk assessment. Met andere woorden: maakt het uit door wie het examen beoordeeld wordt? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Dergelijke examens worden afgenomen door zeer ervaren assessoren die honderden kandidaten hebben zien worstelen. Maar het is niet duidelijk hoe het zit met bekende beoordelaarsproblemen als strengheid en mildheid. En een assessor is ook maar een mens die onderhevig is aan stemmingen, effecten van vorige kandidaten, en zo zijn er meer dan twintig beoordelaarsfouten. Kortom: hoe betrouwbaar - in psychometrisch opzicht - zijn de assessoren? Kort & goed: een examen voor voertuigbeheersing is een goede zaak, de validiteit lijkt in orde, behalve dat de omstandigheden kunnen verschillen, maar de afhankelijkheid van de assessor blijft hetprobleem. Ik ben gezakt voor het onderdeel Voertuigbeheersing. Het ging bijna goed, maar niet goed genoeg. Over twee maanden opnieuw. Over de assessor: een vriendelijke, hulpvaardige man. Aan hem heeft het niet gelegen, en hopelijk krijg ik over twee maanden net zo’n vriendelijke assessor ... KADER: Examen voertuigbeheersing Het praktijkexamen voertuigbeheersing voor de motor bestaat uit in totaal twaalf oefeningen, ingedeeld in vier clusters: 1. lopen met de motor en gebruik van de standaard (verplicht); 2. verrichtingen bij lage snelheid (vijf oefeningen); 3. verrichtingen bij hogere snelheid (drie oefeningen); 4. Remoefeningen (drie oefeningen). Uit elk van de clusters 2, 3 en 4 is één oefening verplicht en daarnaast kiest de examinator uit elk cluster nog een oefening. Zie www.cbr.nl.
Gratis
lees meer

Schrijf je in voor de nieuwsbrief en blijf op de hoogte!

Op weg naar ruimte en vrijheid

Crisis als aanleiding om inzicht te vergroten in (je) identiteitswerk

Datum:
Locatie:

Download gratis deze white paper