logo-professioneel-begeleiden logo-professioneel-begeleiden
Filters

Alle artikelen - Abonneer je nu!

Vmbo en passend onderwijs

Auteur: Renée van Schoonhoven

Vmbo-scholen hebben niet alleen te maken met de vernieuwing van de beroepsgerichte programma’s. Ook passend onderwijs zal volop hun aandacht vragen. Belangrijke elementen van passend onderwijs zijn: De samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs, die zich oorspronkelijk vooral richtten op leerwegondersteuning (lwoo) en praktijkonderwijs (pro), bestaande vormen van ondersteuning, zijn omgezet naar nieuwe samenwerkingsverbanden waarin nu al het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (vso) participeert. De samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor de zorg aan en ondersteuning van leerlingen over de hele breedte van vso en vo. Daarom krijgen zij ook zeggenschap over een belangrijk deel van de financiële middelen die met deze zorg en ondersteuning zijn gemoeid. De samenwerkingsverbanden beslissen over de inzet van middelen voor het vso en waarschijnlijk in de nabije toekomst ook over (een deel van) de middelen voor pro en lwoo. In het geval van de vso-middelen is er sprake van ‘verevening’: als samenwerkingsverbanden nu meer naar het vso verwijzen dan gemiddeld, dan worden zij stapsgewijs gekort op hun budget in de richting van dat landelijk gemiddelde, het omgekeerde gaat ook op. Sommige verbanden moeten dus bezuinigen, andere verbanden krijgen in de toekomst verhoudingsgewijs meer geld. ‘Wie betaalt, bepaalt.’ De samenwerkingsverbanden gaan zelf ook de criteria bepalen voor de toelaatbaarheid van leerlingen tot het vso en/of de ambulante begeleiding, de landelijke indicatiecriteria vso komen te vervallen. Of dit ook voor lwoo en pro gaat gebeuren is nog niet zeker. Met ingang van 1 augustus 2014 geldt voor de schoolbesturen de zorgplicht: een leerling die zich aanmeldt bij een school moet door het bestuur worden geplaatst dan wel worden begeleid naar een onderwijsaanbod dat voor de leerling passend is. Heeft de leerling zorg of begeleiding nodig, ook in geval van plaatsing op lwoo of pro, dan moet de school binnen zes weken een ontwikkelingsperspectief opstellen. Voor scholen voor of met vmbo betekent passend onderwijs dat zij deel worden van de besluitvorming over de inzet van in ieder geval de gelden voor het vso, en daarmee ook over de leerlingstromen van en naar het vso. Die leerlingstromen bepalen ook deels de samenstelling van de leerlingenpopulatie op het vmbo: zijn daar straks meer of minder leerlingen die extra zorg en (ambulante) begeleiding nodig hebben? Veel hangt daarbij af van het ondersteuningsprofiel van de school: kan de school bijvoorbeeld leerlingen met zwaardere vormen van autisme begeleiden, zijn er andere voorzieningen waar deze leerlingen terecht kunnen? Dit zijn de vragen die de scholen en hun besturen in de verbanden in het vervolg zelf beantwoorden. Waar raakt dit aan de komst van de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s? De keuzen die de school maakt bij de invoering van deze programma’s kunnen niet meer in een ‘isolement’ worden geformuleerd. Want de keuze tussen bijvoorbeeld het uitgangspunt ‘wij zijn een voorbereidende vakschool die smal opleidt voor een gemotiveerde groep leerlingen’ of ‘wij zijn een breed toegankelijke school voor zoveel mogelijk leerlingen die toeleidt tot het mbo’ - anders gezegd: een van de startpunten in het keuzeproces bij de invoering van de programma’s - hangt niet meer alleen af van de wens van de school zelf. Het hangt in het vervolg ook af van wat de collega-scholen in het samenwerkingsverband doen en van de beschikbare middelen voor extra zorg en begeleiding. Scholen zijn immers samen verantwoordelijk voor passend onderwijs. ■ Renée van Schoonhoven is werkzaam als zelfstandig onderzoeker en adviseur in het praktijkonderwijs, vmbo, mbo en educatie. Zij richt zich op vraagstukken van beleid, beheer en bestuur en in het bijzonder op de wet- en regelgeving van deze onderwijssoorten. Ze is tevens als docent verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, afdeling Staats- en bestuursrecht van de VU. E-mail: rvanschoonhoven@actisadvies.nl.
Gratis
lees meer

Het dagelijks wel en wee in het vmbo

De laatste vijf jaar zijn er veel studies, bundels en artikelen verschenen over het vmbo. Uiteenlopende aspecten van het vmbo worden daarin beschreven, vaak aan de hand van onderzoek. Mooie studies vaak die recht doen aan de belangstelling die het vmbo verdient. Voor onze selectie hebben we een ander perspectief gekozen, namelijk dat van het dagelijks wel en wee van de leerlingen die daar naar het vmbo gaan en van de leraren die er werken. Met soms ook een paar hoofdstukken over de ontstaansgeschiedenis van het vmbo en de plaats van het vmbo in de beroepskolom. Trudy Coenen (2013). Spijbelen doe je maar thuis. Het verhaal van een docent op het vmbo. Amsterdam: Artemis & Co. Meer dan de helft van de kinderen gaat ernaartoe, maar toch zitten veel ouders in zak en as als hun kind een vmbo-advies krijgt. De opleiding wordt gezien als het afvoerputje van het onderwijs waar je niks leert en waar alleen maar rotkinderen op zitten. Trudy Coenen, in 2010 Leraar van het Jaar, is het daar hartgrondig mee oneens, want op het vmbo zitten net zoveel getalenteerde, lieve, stoute en leuke kinderen als op elke andere vorm van voortgezet onderwijs. Met aandacht, creativiteit en humor laat ze het beste uit zichzelf halen. Haar doel: het diploma, omdat dat de beste kansen biedt voor de toekomst. Haar bemoeienissen met de leerlingen strekken zich uit tot buiten de muren van de klas, of de kinderen dat nu willen of niet. Spijbelen doe je maar thuis laat zien hoe Trudy Coenen voor haar leerlingen opkomt, niet alleen op school, maar ook in de media, de politiek en het bedrijfsleven. Maar het gaat vooral over hoe deze leraar zich tot haar leerlingen verhoudt en over de kinderen zelf, die met positieve aandacht en werkelijke interesse telkens weer blijken te beschikken over een onverwoestbare veerkracht. Anja Vink (2013). Van deze kinderen ga je houden. Een schooljaar in klas 1D van een vmbo. Amsterdam: uitgeverij Augustus. Bilal, Jim, Mateus en Fahimida zitten met hun medeleerlingen in klas 1D van het Gijsbert Karel van Hogendorp (GKH), een vmbo-school in de Rotterdamse achterstandswijk Delfshaven. De meeste van hen stappen de GKH binnen met een rugzak vol problemen en een taalachterstand van bijna twee jaar. Van deze kinderen ga je houden, merkt de schrijfster als je een schooljaar lang met hen en hun leraar meeleeft. Je ziet hoe de problemen van de wijk (van drugsdealers tot armoede en van analfabetisme tot schietpartijen) de school binnenkomen. De GKH accepteert deze problemen echter niet zonder voorbehoud. Anja Vink laat zien hoe bevlogen leerkrachten de leerlingen van dag tot dag bij de hand nemen en samen met de schoolleiding hun uiterste best doen om de kinderen een weg in hun leven te laten vinden. Anja Vink (2010). Witte zwanen, zwarte zwanen. De mythe van de zwarte school. Amsterdam: Meulenhoff. Dit boekje, dat in 2010 veel aandacht heeft gekregen in de media, heeft onderwijssegregatie tot onderwerp, maar geeft ook een mooie inkijk in het dagelijkse vmbo leven van leerlingen, leraren en schoolleiders. In 1983 bleek een kleine basisschool in Rotterdam na de zomervakantie opeens een school te zijn met grotendeels Marokkaanse en Turkse leerlingen. Hun vaders, die toen nog gastarbeiders heetten, hadden massaal hun gezin meegenomen naar Nederland. Het bleef niet bij deze ene ‘zwarte’ school. Ruim 25 jaar later heeft Nederland een van de meest gesegregeerde onderwijssystemen van Europa. In Witte zwanen, zwarte zwanen beschrijft onderzoeksjournalist Anja Vink het ontstaan en de gevolgen van deze onderwijssegregatie. Ze laat beleidsmakers aan het woord, volgt docenten en hun leerlingen en graaft in dossiers. Daarbij gaat ze geen taboe uit de weg: versterkt het Nederlandse schoolsysteem niet juist de achterstanden van leerlingen? Hebben we het wel over het juiste onderwerp als we het hebben over zwarte scholen? Gaat het eigenlijk niet over de nieuwe scholen voor de armen van de eenentwintigste eeuw? Vink laat zien hoe de segregatie in stilte groeit en wat de gevolgen zijn voor de leerlingen, de scholen en onze maatschappij. Rineke van Daalen (2010). Het vmbo als stigma. Lessen, leerlingen en gestrande idealen. Amsterdam: Atlas Contact. Vijftig procent van de jongeren tussen de 12 en 16 jaar gaat naar het vmbo. Al vanaf de invoering wordt het schooltype afgeschilderd als schrikbeeld, als onderwijs voor verliezers in de kenniseconomie. In die kritiek klinkt een oud, maar scherp standsbesef door. Daarmee is een belangrijke doelstelling van het vmbo mislukt: het tegengaan van de statusdaling van het lager beroepsonderwijs. In Het vmbo als stigma bekijkt Rineke van Daalen, socioloog aan de Universiteit van Amsterdam, de ontstaansgeschiedenis van het vmbo en het dagelijks leven op school. De spanning die telkens terugkeert is die tussen denken en doen, tussen theoretisch en praktisch onderwijs. Die oude tegenstellingen zijn belangrijke organiserende principes gebleven. Ze werken niet alleen door in de beoordeling van schoolprestaties, maar ook in het zelfbeeld van de leerlingen.
Gratis
lees meer

Schrijf je in voor de nieuwsbrief en blijf op de hoogte!

Op weg naar ruimte en vrijheid

Crisis als aanleiding om inzicht te vergroten in (je) identiteitswerk

Datum:
Locatie:

Download gratis deze white paper