Blijvende inzetbaarheid in langere loopbanen
Promotie, 11 mei 2010, Vrije universiteit Amsterdam
Wat moeten mensen en organisaties doen om in een langere loopbaan inzetbaar te blijven? Hoe kun je het vermogen om prestaties te leveren die er hier en nu toe doen, onderhouden of versterken, ook op latere leeftijd, en in een langere loopbaan? In het promotieonderzoek van bedrijfspsycholoog Felix Steemers wordt het gangbare denken over leeftijd, loopbaan en inzetbaarheid getoetst. Het blijkt dat de inzetbaarheid van medewerkers over het geheel genomen al vanaf ongeveer het 38ste -40ste jaar terug loopt.
Steemers toonde via multiniveau-analyse aan dat deze trend niet verklaard kan worden uit leeftijdsstereotypering bij prestatiebeoordeling door directe chefs. De gebruikelijke ‘employability’-maatregelen zoals functiewijziging, beperking van ervaringsduur en training en opleiding, dragen amper of niet bij aan behoud of versterking van prestatievermogen. Medewerkers die hun eigen doen en denken kritisch bezien, en vervolgens afstemmen op actuele vereisten, blijken beter inzetbaar te blijven. Deze eigenschap noemen we cognitieve flexibiliteit. Dit stelt mensen in staat om het nieuwe te herkennen en hun handelen daarnaar te richten. Dankzij cognitieve flexibiliteit kunnen medewerkers hun mentale bagage actueel en relevant houden.
Steemers zegt dat organisaties cognitieve flexibiliteit kunnen bevorderen. Stimulering van een zekere gretigheid om nieuwe ontwikkelingen te begrijpen en medewerkers laten meedenken met wat de chef onder handen heeft, houden het denken in beweging. Verder lijkt het doeltreffend om medewerkers tijdig aan te spreken op dreigend verlies van inzetbaarheid, vooral in de middenfase van de loopbaan. Praktiserende psychologen kunnen bijdragen door ontwikkeling en uitvoering van pit stops of onderhoudsprogramma’s, gericht op actualiteit en relevantie van de mentale bagage van medewerkers.
Het volledige proefschrift is te downloaden via VU-dare: dare.ubvu.vu.nl
Blijvende inzetbaarheid in langere loopbanen.
Felix Steemers. Sidestone Press, 2010. ISBN 978 90 889 0044 0
Voor meer informatie: www.blijvendeinzetbaarheid.nl
Felix Steemers
Burn-out voor het eerst in hersenen zichtbaar
Voor het eerst zijn verschillen gevonden in de hersenactiviteit tussen gezonde mensen en mensen die lijden aan een burn-out. Een doorbraak. Tot op heden was deze aandoening niet vast te stellen aan de hand van objectieve gegevens. Nijmeegse onderzoekers vonden een combinatie van EEG-veranderingen die uniek zijn voor burn-out. Daarmee hebben ze een objectieve maat gevonden voor de diagnose burn-out. Een team van onderzoekers onder aanvoering van dr. Gilles van Luijtelaar van het Donders Institute for Brain Cognition and Behaviour van de Radboud Universiteit Nijmegen publiceert de resultaten in het zojuist verschenen Journal of Neuropsychiatry and Clinical Neurosciences, het wetenschappelijke tijdschrift van de American Neuropsychiatric Association.
Moeilijke diagnose
Burn-out wordt niet in alle landen erkend. Diagnose is moeilijk, onder andere omdat sommige kenmerken lijken op die van depressie en chronische vermoeidheid (CVS). De aandoening heeft ook geen eigen plaats in het standaardwerk voor diagnose en behandeling van psychische aandoeningen, het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM).
Strenge selectie vooraf van burn-out
Met behulp van EEG registreerden de onderzoekers de hersenactiviteit van dertien burn-outpatiënten en vergeleken die met gegevens van even veel gezonde vrijwilligers. Een kleine groep, maar voldoende betrouwbaar voor een eerste studie, aldus Van Luijtelaar. ‘Vooraf heeft een strenge selectie plaatsgevonden. Bij onze proefpersonen was er zonder enige twijfel sprake van een burn-out. Hun problemen waren overduidelijk werkgerelateerd. Degenen met depressieve symptomen en of andere psychiatrische problemen haalden de selectie niet.’
EEG van burn-outpatiënten wijkt af
De proefpersonen werkten mee aan diverse neuropsychologische en EEG-testen. Zo werd de spontane activiteit gemeten in ontspannen toestand wanneer de proefpersonen rustig hun ogen open hadden en sloten. Bij beide groepen was een mooi ritmisch en evenwichtig golvenpatroon zichtbaar in de vorm van alfa-golven (8-12 Hz golven, die vooral optreden bij ontspannenheid). De piekfrequentie van dit ritme lag echter lager bij de burn-outgroep. Dit wijst op een geringere bereidheid of mogelijkheid om zich mentaal in te spannen.
Ook het bètaritme, de snelle kleine hersengolfjes die horen bij een toestand van waken, waren kleiner. Dat wijst volgens de onderzoekers op verminderde activatie van de cortex, de buitenste laag van de grote hersenen. Bij burn-outpatiënten waren er - anders dan bij depressieven - geen verschillen in frontale EEG-activiteit tussen de linker en rechter hersenhelft.
Een tweede test, waarbij de deelnemers een serie tonen te horen kreeg die af en toe werd onderbroken door een afwijkende toon, liet ook duidelijke verschillen zien tussen de twee groepen. Er werden afwijkingen gevonden in de P300, een opgewekte hersengolf. Deze golf was bij de burn-outpatiënten vlakker: ze reageerden minder sterk op de afwijkende toon. Zo’n afgevlakte golf komt ook voor bij depressieven, maar anders dan bij burn-outpatiënten kennen die geen vroege piek van de P300.
dr. Gilles van Luijtelaar en drs. Martijn Arns