Cesuurbepaling is niet gemakkelijk, vandaar dat vaak niet verder wordt gezocht dan ‘60%’, want een 6 is immers een voldoende. De acceptatie van de grens van 60% is prettig voor toetsmakers, want het scheelt een boel werk. Het is zelfs zo geaccepteerd dat wanneer we een grens van 59% kiezen, we aan allerlei commissies moeten uitleggen waarom we de toets makkelijker hebben gemaakt. Moeten we dan naar een beter beargumenteerde cesuur toe? Ja, maar dan moeten we onszelf wel serieus nemen. Zo is daar het laatste examen van de opleiding. Het theoretische gedeelte moet nog worden afgesloten. Een cursus van negen weken met elke drie weken een deeltoets, om piekleergedrag aan het einde van de cursus te vermijden. Het gemiddelde van deze deeltoetsen vormt het eindcijfer, maar met een 5 als ondergrens per deeltoets, want anders doen studenten met 2 negens op de eerste toetsen niets meer voor de derde toets. Halen ze dat niet dan krijgen ze een eindtoets (niet meer dan een samenraapsel van de deeltoetsen). Maar dan ... Op de eerste deeltoets scoort meer dan tweederde van de studenten lager dan de ondergrens van 5. Het heeft dan dus geen zin meer om tijdens het blok te studeren en daarom laten we de ondergrens van 5 maar varen, die student die 2 negens haalt zal toch wel gemotiveerd genoeg zijn om door te studeren. Op de tweede deeltoets zijn er al veel studenten die heel hoog moeten scoren op de derde deeltoets om nog te kunnen slagen. Dus besluiten we, om studenten te motiveren, de cesuur wat naar beneden bij te stellen, immers gemiddeld een 5,5 is afgerond een 6. Het merendeel van de studenten scoort uiteindelijk onder de magische grens van afgerond 60% en we besluiten om dit terug te schroeven naar 50%, het was eigenlijk ook wel een erg moeilijke toets. Nu hoeven we slechts enkele studenten een eindtoets te geven, die we dan maar coulant beoordelen. Misschien zijn deze studenten nog te onbekend met de manier van vragen stellen ... aan het einde van hun opleiding. En toch presteert één student het om de toets niet te halen en zo betreurenswaardig laag te scoren dat we er met de beste wil van de wereld echt geen voldoende van kunnen maken. Laten we deze student dan maar onder voorbehoud doorgaan naar de stage, waar dan wel een goede praktische beoordeling gehaald moet worden. Maar, op de stageplek wordt de student niet zo goed beoordeeld, mede doordat deze op mysterieuze wijze telkens te laat komt. Eigenlijk scoorde deze student onvoldoende op àlle criteria, aangezien googelen en chatten geen criteria zijn. Deze student kan dus echt niet slagen, maar wat moeten we dan … De studieadviseur wist de stagebegeleider gelukkig nog te masseren: “Het was toch zo’n gemotiveerde student”. De arbeidsmarkt zal het wel oplossen en anders het CWI. Die stagebegeleider beloven we gewoon om de volgende keer onze topstudent te sturen. De heer J. Dijkstra is werkzaam aan de universiteit van Maastricht. Hij zal in 2009 de Gastcolumn verzorgen. E-mail: joost.dijkstra@educ.unimaas.nl.