Competent. Je hoort het vaak de laatste tijd: competentiegericht onderwijs, competentiegerichte toetsing en assessment. Onderwijskundigen hebben niet zo’n brede kennisbasis als bijvoorbeeld natuurwetenschappers. Misschien ligt hierin wel een verklaring voor het telkens verzinnen van termen en ideeën die goed in het gehoor liggen en waarmee je als wetenschapper nog enigszins aan de weg kunt timmeren. En dat is tot daar aan toe, maar hinderlijk is het daarbij dat menig ander, zowel onderwijs- als andere kundigen, zich wat al te makkelijk door modieus taalgebruik laten meeslepen. Tot nu toe heeft bij mijn weten nog niemand een algemeen geaccepteerde en binnen het onderwijs bruikbare definitie van de term ‘competentie’ kunnen geven. Sterker nog: sommigen (De Bie & Mostert, 2000) schrijven zelfs over ‘de overbodigheid van een modieus begrip’ en houden zich liever bij de ‘ouderwetse’ vaardigheden en bekwaamheden. En oud-hoogleraar A.D. de Groot die ooit de meerkeuzevraag in Nederland min of meer populair maakte, schreef in 1986 al dat het woord competentie ‘geschikt [is] om onzekerheid en verschillen van opvatting over wat eigenlijk wordt bedoeld, toe te dekken’. Neem de situatie van vele pabo-studenten. Maar liefst 25 procent moest afgelopen jaar voortijdig de opleiding verlaten, omdat zij ondanks bijspijkercursussen nog steeds niet voldoende rekenvaardig zijn in termen van het eindniveau van groep 8-scholieren van de basisschool. Waardoor? Doordat in het voorafgaande onderwijs in ernstige mate verzuimd is de studenten elementaire kennis van en vaardigheid in het rekenen bij te brengen. Een ander voorbeeld: het Studiehuis in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Voor zover ik het kan overzien gaan daarachter óók ideeën over ‘competentiegericht leren’ schuil. Gevolg: menig eerstejaarsstudent aan een hbo- of wo-instelling klaagt over het feit dat zijn wiskundekennis en zijn kennis van het Engels beneden een acceptabele grens ligt. Desondanks hoorde ik in een nog recent verleden een collega onderwijskundige met enig dédain spreken over ‘kennistoetsen’, daarbij doelend op de (gelukkig) nog steeds gangbare schriftelijke tentamens en examens. Begrijp me goed: uiteraard heb ik niets tegen mensen die vaardig en bekwaam zijn, desnoods competent, wat dat ook moge betekenen, integendeel, graag natuurlijk en op het moment dat het aan de orde is horen die ook naar behoren getoetst te worden. Maar waarik me, zoals gezegd, enigszins aan stoor is het al te gemakkelijk accepteren van vage termen en ondoordachte ideeën in het onderwijs met soms heel vervelende gevolgen. Wat velen blijkbaar niet door hebben is dat iedere vaardigheid en bekwaamheid uiteindelijk berust op algemeen geaccepteerde kennis en inzichten, kortom ‘traditionele’ leerinhouden die verdienen geleerd én adequaat getoetst te worden. En dat is de beste garantie voor de latere ontwikkeling van bekwaamheden en (vooruit) competenties. Literatuur De Bie, D. & Mostert, P. (2000). Competentie, over de overbodigheid van een modieus begrip. Onderzoek van ‘Onderwijs’, 29 (2), 20-22. Groot, A.D. de (1986). Begrip van evalueren. Den Haag: VUGA. Drs. F.A. de Roode is werkzaam bij Open Universiteit Nederland te Heerlen.