Janneke is een vrouw van midden 30, die bij een therapiecentrum komt om te vragen of ze hulp kan krijgen bij haar doodswens. De therapeut heeft zelf een jaar daarvoor haar zoon verloren aan suïcide. Verschillende gedachten gaan door haar hoofd: Zij maakt er contact op, mijn zoon niet. Krijg ik de mogelijkheid om er met haar over te praten, wat met mijn zoon niet gebeurd is? Ben ik daartoe in staat als zelfstandig werkende? Wat zijn de voorwaarden waaronder ik dit kan doen? Van wie kan ik steun krijgen hierbij? De therapeut zegt dan heel duidelijk: “Ik kan je niet helpen met je doodswens, maar ik kan wel met je kijken wat maakt, dat je die doodswens hebt. Maar dat kan ik niet alleen, daar heb ik hulp bij nodig.”