De economie houdt zich traditioneel bezig met hoe ‘nut’ (utility) gemaximaliseerd kan worden. In de klassieke economie gebruikten filosofen zoals Jeremy Bentham en Adam Smith de term nut om ‘welzijn’, ‘tevredenheid’, ‘ervaren kwaliteit van leven’ of, ook ‘geluk’ aan te duiden, de term werd daarom veelal opgevat als subjectief welbevinden (Bruni, 2006). Op landniveau ging het over de welvaart van landen en de term 'welvaartsstaat' duidt op de wens van economen om de levenskwaliteit in landen te verbeteren. Rijkdom werd hierin (naast bijvoorbeeld liefde en gezondheid) gezien als een middel om het nut te maximaliseren, maar moest absoluut niet verward worden met het uiteindelijke doel. Waar vandaag de dag welvaart vaak gelijkgesteld wordt aan zaken als het Bruto Nationaal Product, is dit dus duidelijk in strijd met de wortels van de economie.