Toetsing is een thema dat in de hele onderwijskolom al jaren een dankbaar onderwerp is voor dialoog en debat. Vaak gaan die gesprekken over de vraag of toetsen nu wel of niet goed is voor leerlingen en hoezeer we moeten waken voor een te stevige toets- of meetcultuur. Het in 1966 verschenen boek Vijven en zessen van de hand van methodoloog en psycholoog Adriaan de Groot heeft in de Nederlandse beeldvorming over toetsing een belangrijke rol gespeeld. Haarfijn legde hij de vinger op de zere plek van gangbare toetspraktijken van docenten, die vooral nadelig uitpakten voor leerlingen uit arbeidersmilieus. Hij pleitte voor een eerlijker beoordelingssysteem, waarbij alle leerlingen op dezelfde wijze zouden worden beoordeeld en leerlingen niet langer de dupe zouden worden van de subjectieve verwachtingen en oordelen van docenten. En zo geschiedde: de uniforme toets kwam er, net als een centraal instituut voor toetsontwikkeling. Dat deze wijze van gestandaardiseerde toetsing tot op de dag van vandaag weer nieuwe uitdagingen mee zou brengen, had De Groot niet kunnen bevroeden.