Een cliënt met een dwangstoornis stelt in een appgroep voor lotgenoten: “Het is heel fijn om met lotgenoten te kunnen praten over je dwang: met hulpverleners blijft het toch altijd wat oppervlakkig” (Oosterhoff, 2019). Dit is geen fijne boodschap voor de gemiddelde zorgverlener. Het raakt de goede bedoelingen en het gevoel van professionele eigenwaarde misschien wel in het hart. Maar het roept ook vragen op: Zien we bij de inrichting van de zorg iets over het hoofd? En welke behoefte verschuilt zich achter de opmerking van deze cliënt? Is het van belang daarin tegemoet te komen en hoe doen we dat?