Het blijft merkwaardig dat veel kandidaten nog steeds denken dat cijfers gerelateerd zijn aan het percentage goede antwoorden. Stel je voor dat artsen, automonteurs en piloten slagen als zij net meer dan de helft van de keren het juiste doen! Te beoordelen welke antwoorden goed zijn en welke niet, en hoe dat gewaardeerd dient te worden, is altijd een probleem geweest.
Iemand hield mij eens voor dat wanneer je bij een examen de helft van de vragen allemaal goed beantwoord hebt en de rest van de vragen niet beantwoord, je die door gokken ook voor de helft wel goed zou kunnen beantwoorden, en dan dus een 7,5 zou verdienen.
Had je echter alles beantwoord en slechts de helft goed, dan had je volgens dezelfde logica niets geweten en alles gegokt en verdiende je feitelijk gezien een nul.
Nog te vaak wordt er bij een examen geredeneerd dat er van een antwoord altijd wel iets goed kan zijn. Dit is natuurlijk de grootst mogelijke onzin. Het is echter minder erg wanneer je iets niet weet, dan het niet te weten en te denken dat je het wel weet. Met andere woorden: niet alle fouten zijn even erg.
Op een vraag wie de eerste bisschop van Utrecht was, is bij een multiple choice vraag te kiezen uit de antwoorden
a) Servatius,
b) Willebrord en
c) Alfrink.
Wie Servatius zegt weet het niet, maar wie zegt dat het Alfrink was, weet niets. Het eerste foute antwoord is jammer en het tweede foute antwoord is dom.
Zo gaat het ook bij examens. Het is niet altijd mogelijk of correct voor een fout evenveel punten in mindering te brengen. Omgekeerd is het ook niet terecht om aan elke goed beantwoorde vraag evenveel punten toe te kennen.
Prof. dr. J.G. Stappers is Gecommitteerde bij de Stichting Examenkamer.