In de negentiende eeuw leerde je het leraarsvak vrijwel volledig in de praktijk. Voor het primair onderwijs bijvoorbeeld liep je een tijdje mee met een bovenmeester en als je eenmaal aan diens persoonlijke maatstaven voldeed, mocht je als leraar aan de slag. Maar naarmate onderwijs een belangrijkere plek in de samenleving kreeg, werd het professioneler aangepakt en raakten denken en doen van elkaar gescheiden. Op een opleiding leerde je de theorie van het vak en oefende je hooguit een beetje op het droge, op stagescholen maakte je kennis met de echte praktijk. De koppeling tussen beide was nogal losjes.