Ik ben dol op poezen. Ik zou nooit een hond willen hebben. Mijn vriendin de hondenliefhebber vroeg me, toen haar hond zijn kop op mijn schoot legde, waarom ik daar zo stellig in was, ik woonde toch dichtbij de hei? “Ik moet er niet aan denken dat ik bij weer en onweer ‘s morgens vroeg en ‘s avonds laat eruit moet met dat beest!” Schoenen aan, jas aan, paraplu mee, zakje voor de uitwerpselen, net als ik even wil blijven nagaren of juist verlang naar mijn bed. Bovendien: een hond in de stad, nee, dat vind ik niks. Niet alleen vanwege die hopeloze hondenpoep maar ook niet omdat ik te doen heb met het dier, dat zijn leven aan een riem hetzelfde rondje om de kerk moet lopen. Slechts een paar keer per week gaat – als hij geluk heeft – het baasje die hei op, maar verder moet hij het doen met zijn hondenmand en korte frisse neuzen. Een vriendelijke hond van een leuk merk kan me tijdelijk wel vertederen als hij kwispelend langs mijn kuit strijkt, maar dat genoegen weegt niet op tegen het mega-medelijden dat ik met het beestje heb.