“Van lachen komt huilen,” zei mijn moeder zaliger altijd. En dan het liefst op het moment dat de jolijt hikkende proporties had aangenomen en het uitbundig gieren en brullen een robbertje aan het vechten was met de oneindige behoefte om mijn blaas te legen. Dat zoiets op jonge leeftijd plaatsvindt, heeft ongetwijfeld menige voorpret in de kiem gesmoord en plezier bij voorbaat verdacht gemaakt. Niettemin heeft dit, door het over het algemeen uitblijven van de beloofde doem en verderfenis, in mijn leven de pret niet mogen drukken en heb ik overvloedig prettige momenten beleefd. Maar toch, wat bezielde mijn wijze moeder (dat ‘wijs’ is achteraf, op dat moment vond ik haar een spelbreekster), om een onschuldig knaapje dat ik toen was, met z'n haren uit een poel van plezier en extase te trekken?