In Innoveren vanachter de keukentafel evalueren De Vijlder, Bakker en Van den Blink het proces waarin het Technasium tot stand kwam en groeide. Zij proberen daaruit lessen te trekken, niet alleen voor de direct betrokkenen, maar ook voor bijvoorbeeld de overheid. Voor hun studie kozen ze voor een participatieve opzet: na 22 interviews, een enquête onder schoolleiders en technatoren (respons resp. 41 en 46 %) en verhalen van bijvoorbeeld een aantal (oud)leerlingen, werden groepsbijeenkomsten belegd waarin de concept bevindingen werden besproken, zodat de evaluatie ook als leermoment kon dienen. Op basis van dit alles schetsen de auteurs in een drietal hoofdstukken de geschiedenis van het Technasium, om daarna in hoofdstuk 5 in te gaan op de vraag in hoeverre het Technasium meer is dan de zoveelste innovatie die na beëindiging van het project verdampt. In hoofdstuk 6 beschrijven zij wat het allemaal heeft opgeleverd en welke uitdagingen er nog liggen. Hoofdstuk 7 ten slotte vat de lessen handzaam samen.
Professionele zelfregulering
De titel van het boek is onmiskenbaar programmatisch. Hoewel het nog te vroeg is voor erg harde conclusies, maakt - aldus de onderzoekers – de ontwikkeling van het Technasium wel aannemelijk, dat het voortgezet onderwijs in staat is tot professionele zelfregulering. Dat wil zeggen: een groep scholen blijkt in staat zelf een onderwijsontwikkeling in gang te zetten en zelf verantwoordelijkheid te dragen voor de kwaliteit ervan. Dat presenteren ze als een aantrekkelijk alternatief in een tijd waarin de toenemende intensivering van het inspectietoezicht schade toebrengt aan het gevoel van eigenaarschap bij scholen. En ook een alternatief, zou je sinds Dijsselbloem zeggen, voor door de overheid gedropte innovaties. Mij lijkt echter het verschil tussen door de overheid-geïnduceerde innovaties en eentje die aan de keukentafel van een docent is bedacht, op termijn per definitie minimaal in termen van ownership. Vanaf een zekere schaalgrootte - en die schaal heeft het Technasium met zijn ruim 80 scholen wel zo ongeveer bereikt - overtreft immers het aantal mensen dat niet achter de keukentafel heeft meegedacht, verre dat van de founding fathers en mothers. Het Technasium kiest in dat verband voor stevige sturing en bewaking op zuiverheid van de oorspronkelijke formule, maar verzeilt daarmee in hetzelfde parket als eerdere vernieuwers. Een signaal daarvoor vormt het volgende citaat: “Volgens de schoolleiders ligt er een belangrijke uitdaging voor de Stichting om te kijken hoe je binnen heldere kaders kunt sturen op de kwaliteit, maar wat meer ruimte kunt geven aan scholen om het op hun manier goed in te vullen. Dat is vooral van belang om de scholen enthousiast te houden” (p. 57). Overigens behoeft het nauwelijks betoog dat zelfregulering er bepaald niet eenvoudiger op wordt als je meer ruimte toestaat.
Beoogd en gerealiseerd leerplan
Innoveren vanachter de keukentafel levert al met al een aardig beeld hoe een aantal betrokkenen - docenten, schoolleiders, leerlingen - het Technasium ervaren. Maar tegelijkertijd blijft door de gekozen aanpak veel informatie, waaraan je als lezer nu juist zou kunnen afmeten hoe stevig en breed het Technasium verankerd is, onhelder of onderbelicht. Het Technasium- examenprogramma vooronderstelt bijvoorbeeld een goede samenwerking met andere vakken (een gemeenschappelijke taal, een goede taakverdeling, zorg voor een doorlopende lijn, enzovoorts), maar daar is niet systematisch naar gekeken. Wat ik vooral mis, is een evaluatie van de meer inhoudelijke kant. Worden de benodigde, meer theoretische denkvaardigheden (welke methoden passen bij deze onderzoeksvraag; hoe moet ik wat ik op het net gevonden heb interpreteren; hoe betrouwbaar is deze bron, enzovoorts) systematisch aan de orde gesteld? Of gaat men er bij wijze van spreken van uit dat die concepten vanzelf ontstaan als je maar vaak genoeg praktisch onderzoek doet? Kortom, wat komt er nu de facto terecht van het examenprogramma? Dat programma is bepaald interessant, maar tegelijkertijd behoorlijk ambitieus en dat laatste maakt nu eenmaal de vraag belangwekkend naar de verhouding tussen het beoogde en het gerealiseerde leerplan, oftewel naar de vraag wat er feitelijk gebeurt in het klaslokaal. Net zoals elders kan men daar zo zijn vragen bij hebben.
Netwerken
Er is wel meer dat van mij wat uitgebreider had mogen worden behandeld. Zo hoor je te weinig over het functioneren van netwerken die in het Technasium-concept een centrale plaats innemen. De onderzoekers komen weinig verder dan te stellen dat netwerken niet vanzelf leergemeenschappen worden en dat het allerminst vanzelfsprekend is dat ze goed lopen. Ik vrees dat het onderbelichten van netwerken terug te voeren is op de gekozen participatieve opzet. Als je al voor een participatieve opzet kiest, zou mijns inziens een leergeschiedenis zoals Klaas Pit die in Werken met de leergeschiedenis (Meso Focus 67, 2009) beschreef, passender zijn geweest. In zo’n leergeschiedenis reflecteren de betrokkenen, al dan niet geholpen door een coach, op cruciale, kritieke episodes, op problemen waarop men stuit of gestoten is. Bij de aanpak van De Vijlder c.s. worden die gemakkelijk verzwegen of hooguit zo bedekt mogelijk gereleveerd. Nu waren er in dit speciale geval misschien ook geen kritieke momenten. Dat kan, maar erg waarschijnlijk is het niet.
Gelezen: Frans de Vijlder, Dorine Bakker en Myrthe van den Blink (2014). Innoveren vanachter de keukentafel. Een onderzoek naar de ontwikkeling van het Technasium 2003-2013. Dordrecht: Convoy/Arnhem: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
Pieter Leenheer