Werken in en voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is een van de mooiste dingen die je in ons onderwijsbestel kunt doen, zeker als je gevoel hebt voor praktijkgerichtheid, concreet leren en producten maken. Want in het mbo leren studenten in en voor de beroepspraktijk. Ze leren van waarde te zijn in een organisatie, in een vak of ambacht. Wat is er mooier dan dat! Niet voor niets zijn veel docenten, teamleiders en andere mensen die in het mbo werkzaam zijn, enthousiast over hun opleiding, de studenten en de sector.
Maar wat moeten deze enthousiaste mensen met regelmatig terugkerende uitspraken van politici of andere bobo’s, dat het mbo kwalitatief niet goed is, verzuurd is en niet innoveert? Meestal volgt op zo’n uitspraak direct het voorstel dat de ambachtsschool moet terugkomen, dat de roc’s opgedeeld moeten worden of de mts weer moet worden ingevoerd. Onlangs nog deed minister Bussemaker een duit in dat zakje, toen zij aangaf dat de meester-gezelroutes weer mogelijk zouden moeten zijn. Dergelijke oproepen wekken de suggestie dat het huidige mbo niet vakgericht is. Een onterechte suggestie, omdat je bijvoorbeeld bij de jaarlijkse vakwedstrijden Skills Masters ziet dat het mbo ook zonder die ambachtsscholen en nieuwe leerroutes, al volop vakgericht is.
En wat moeten zij aan met beleidsnota’s van het departement waarin verbetering op verbetering wordt aangekondigd, zoals het recente voorstel tot het invoeren van mbo-colleges en mbo-samenwerkingsscholen? Het mbo werkt toch al volgens het principe van ‘klein binnen groot’ en het slaagt er toch goed in om elke locatie een eigen gezicht te geven en tot een onderwijshuis voor de studenten te maken waarin zij zich veilig voelen?
Tegen de achtergrond van dit soort beelden over het mbo in de landelijke politiek en de media, de veelheid aan beleidsvoorstellen en de mate waarin dat verwondering wekt in de instellingen zelf, merken wij dat de behoefte toeneemt aan overzicht. Want: wat was nu feitelijk de ontwikkelingsgang van het mbo in de achterliggende decennia? Wat was de bedoeling van onder meer de roc-vorming en waarom werkt toegewerkt naar schaalvergroting? Welke rol speelde en speelt het bedrijfsleven, vooral als het gaat om stages? Hoe kwam de kwalificatiestructuur in het mbo tot stand en wie bewaakte wanneer de kwaliteit van de examens? Zo maar enkele vragen die kunnen rijzen en die kunnen worden beantwoord op basis van meer overzicht over wat er feitelijk is gebeurd. Zo’n overzicht biedt namelijk ook een basis om verder te kijken en een ontwikkelingsrichting aan te geven voor de nabije toekomst. Voor de lezers die behoefte hebben aan een dergelijk overzicht is dit themadeel gemaakt.
Opbouw
Eerst wordt bij wijze van introductie aan de hand van een verhaal van een mbo-docent uiteengezet wat zich in de afgelopen twee tot drie decennia zoal in deze sector heeft afgespeeld. Het verhaal bevat veel elementen die illustratief zijn voor de geschiedenis van het mbo in deze periode, reden waarom we er mee beginnen.
In de bijdrage die daarop volgt, zetten we de schijnwerper op de wetgevingsgeschiedenis. In elk van de onderwijswetten die sinds pakweg 1850 het licht zagen en die raakten aan de regulering van het beroepsonderwijs, zijn keuzen gemaakt over de rolverdeling tussen overheid, bedrijfsleven en scholen. Deze keuzen werken vandaag de dag nog steeds door in het beroepsonderwijs. Daarna staan we stil bij drie thema’s die vanaf 1996 in het beleid belangrijk zijn geweest. Allereerst de maalstroom aan ontwikkelingen die zich heeft voorgedaan op het vlak van de kwalificatiestructuur van het mbo; nog steeds is dat in beweging en nog steeds spelen er prangende vragen. Vervolgens het idee om in regionale opleidingencentra
(roc’s) het mbo te combineren met volwassenonderwijs en educatie. Een beleidsmatig experiment dat door de loop der dingen op een jammerlijke mislukking is uitgelopen. Aan dit deel van de geschiedenis kunnen we zien dat beleid en politiek bepalen wat de breedte van de doelgroep is die de instellingen moeten opvangen; dit kan tot verruiming en versmalling van breedte leiden. Aansluitend is er het verhaal van de schaalgrootte in het mbo: is het nu zo dat die enorme roc’s zijn ontstaan door grootheidswaanzin van colleges van bestuur die elkaar de loef af probeerden te steken door almaar groter te worden, of speelden andere factoren een rol?
Ten slotte is er nog een trauma op het schoolbestuurlijk vlak: de casus Amarantis. Deze casus heeft de vraag doen rijzen of mbo-instellingen überhaupt wel bestuurbaar zijn. Ook op deze casus wordt in dit themanummer ingegaan. Ten slotte vatten we in de laatste bijdrage de hoofdlijnen samen en staan we stil bij de vraag: hoe gaat dit nu verder? Waar staat het mbo over twintig jaar?
Totstandkoming
Aan dit themanummer is vanaf begin 2013 gewerkt. Over het oorspronkelijke idee voor zo’n nummer hebben veel gesprekken plaatsgevonden tussen Renée van Schoonhoven (uiteindelijke hoofdauteur), Pieter Leenheer (meelezer en redacteur) en Peter Smets (initiator, meedenker en auteur van de bijdrage over schaalgrootte). Ook gesprekken met diverse (voormalige) mbo-docenten, waaronder Evelien Polter en Annemieke van Selm, hebben aan dit themanummer ten grondslag gelegen.
Renée van Schoonhoven is zelfstandig onderzoeker en is tevens als docent verbonden aan de afdeling Staats- en bestuursrecht/faculteit Rechtsgeleerdheid van de Vrije Universiteit. E-mail: rvanschoonhoven@actisadvies.nl.
Pieter Leenheer is redacteur van De Nieuwe Meso. E-mail: pieter.leenheer@planet.nl.
Peter Smets was werkzaam als zelfstandig adviseur en onderzoeker in het onderwijs.