In de zomer van 2014 maakten we een eerste DNM-themanummer over het mbo. Daarin beschreven we de hoofdlijn van de ontwikkelingsgang die de sector sinds de komst van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft meegemaakt. We stelden daarin ook dat het mbo de komende tijd met een aantal uitdagingen te maken krijgt, zoals de tendens tot avo-isering en de toenemende roep uit het bedrijfsleven om meer eigenaarschap over het ‘eigen’ onderwijs.
Het themanummer dat voor u ligt gaat op een bepaalde manier ook over die ontwikkelingsgang. We hebben in het nummer een aantal bijdragen verzameld die gaan over ‘het hier en nu’ van het mbo. We hebben daarbij gekozen voor een selectie op enkele domeinen waarop deze ontwikkelingsgang zichtbaar wordt, namelijk: beleid en bestuur, professionalisering van docenten en teams, de verbinding met de beroepspraktijk en de kwaliteit van de examinering. Dit zijn overigens ook in belangrijke mate de domeinen, zo realiseerden we ons gaande de rit, die bij de evaluatie van de Wet educatie en beroepsonderwijs in 2001, door de Onderwijsraad werden benoemd als de belangrijke aandachtsgebieden voor de sector.
Overigens zijn deze domeinen beleidsmatig wel enigszins in beeld. Zoals in het vorige themanummer geschetst, heeft minister Bussemaker in 2014 in haar beleidsbrief Ruim baan voor vakmanschap aangegeven waar ze met de sector naar toe wil. De beleidskoers is er één die tracht in te spelen op een veranderende arbeidsmarkt. Dit vraagt om nieuwe leerroutes in en door het mbo, om meer combinatiemogelijkheden in de programmering, maar wel met een duidelijk accent op kwaliteitsverbetering. We kiezen in dit themanummer echter niet voor een beleidsmatige insteek, maar voor het in beeld brengen van de ontwikkelingen in de reële praktijk van het mbo. In dit nummer is kortom een selectie aan artikelen opgenomen over onderwerpen die illustreren waar de mbo-instellingen anno 2015 mee bezig zijn. In de artikelen staan de ontwikkelingen in de instellingen zelf centraal.
Opbouw
Hans Schuit gaat in hoofdstuk 1 in op een aspect dat doorgaans in veel instellingen van groot belang wordt gevonden, namelijk het docententeam. Veel gebezigd is de uitspraak ‘onze teams zijn zelfsturend’ en ‘wij managen onze teams per definitie niet’. Maar, zo stelt Hans Schuit de vraag: wat doe je als bestuurder in het mbo dan wél?
In hoofdstuk 2 gaat Pieter Leenheer de diepte in door docenten en leidinggevenden van een mbo-instelling aan het woord te laten over professionalisering. Wat beweegt docenten op dit vlak, waarom doen ze wat aan professionaliseringsactiviteiten? Vindt daar ook enige sturing op plaats vanuit de instelling, of is dat nu juist uit den boze?
Hoofdstuk 3 en 4 gaan in op een wezenskenmerk van het mbo, te weten de koppeling met de beroepspraktijk. Eerst beschrijft Sjoerd Arends wat docenten in het mbo nu wel of niet van doen hebben met het Techniekpact. Komen zij dat in hun onderwijspraktijk eigenlijk wel tegen? Daarna beschrijven José van den Berg en Loes de Jong een belangrijke ontwikkeling, namelijk het combineren van de dagschool (bol) en de duale variant (bbl) van het mbo in een hybride leeromgeving.
Het sluitstuk van opleidingen is uiteraard de examinering. Al enige tijd zijn er zorgen over de kwaliteit van examinering in het mbo. In hoofdstuk 5 besteden Paula Willemse en Rob Vink daar de nodige aandacht aan. Dit doen zij op basis van de onderzoeken die zij hierover recent hebben uitgevoerd.
Alles overziende komt er in het mbo veel op docenten af. En niet alleen vandaag, maar al een paar jaar op rij krijgen de docenten veel veranderingen en trends voor hun kiezen. Hoe gaan zij daarmee om en kan een sterkere beroepsgroep hen wellicht de komende tijd meer steun bieden? Pieter Leenheer interviewt daarover in hoofdstuk 6 twee mbo-docenten met veel zicht op die zaak.
Ten slotte de toekomst. Welke bewegingen gaat het mbo de komende tien jaar meemaken? Daarover organiseerden we in september een rondetafelgesprek met Pieter Baay, Tom Luken, Marc van der Meer en Anneke Westerhuis. Elke van Doorn beschrijft in hoofdstuk 7 de uitkomst van die bijeenkomst.
Ontwikkelingen zoals ze zijn
In dit themanummer gaat het dus primair over de ontwikkelingen in de instellingen zelf, over de stappen die zij zetten als het gaat om het besturen van hun scholen, om de kwaliteit en programmering van hun opleidingen en examens en - vooral - over professionalisering. We kiezen er daarbij bewust voor de ontwikkelingen niet te voorzien van een - ook in het mbo helaas vrij gebruikelijke - glacé laag met beleidslegitimerend jargon. Wel geven we aan, door middel van tekstkaders, hoe de inhoud van een hoofdstuk verbonden kan zijn met onderdelen van dat landelijk beleid. Daarmee worden in dit themanummer twee lagen zichtbaar: én de ontwikkelingen in en perspectieven vanuit de onderwijspraktijk, én de beleidsinspanningen op landelijk niveau. Dat de lezer gaandeweg zal merken dat er enige spanning tussen beide zit, moge geen verrassing zijn. Het is vervolgens wat ons betreft aan de lezer om het mogelijke ‘ongemak’ dat met die spanningsboog gepaard gaat, zelf te duiden en daar voor zichzelf al dan niet bepaalde conclusies aan te verbinden.
We merken daar wel bij op dat wíj hopen dat zo naarvoren komt dat er enorm veel gebeurt in en rond het mbo. Vooral dat er in de instellingen veel wordt gedaan om alle ontwikkelingen een juiste plaats te geven. En dat er beleidsmatig ook aan de weg wordt getimmerd. We hopen echter ook dat inzichtelijk wordt dat het één - de beleidsmatige inspanning - niet altijd samenhangt met het ander - datgene wat de instellingen doen met het oog op goed onderwijs. En dat duidelijk overkomt dat studenten, docenten en instellingen de komende tijd vooral behoefte hebben aan rust in het landelijk beleid. Als dat lukt, dan kan het mbo de komende tijd namelijk doen waar het goed in is: onderwijs verzorgen voor jongeren die op weg zijn naar zelfstandige participatie, als volwassen burgers, in een vrij beweeglijke samenleving.