Wie zou onderstaande soorten woorden meer gebruiken bij het praten en schrijven; mannen, vrouwen, of allebei evenveel?
- eerste persoon enkelvoud: ik, mij, mijn
- eerste persoon meervoud: wij, ons, onze
- lidwoorden: de, het, een
- voel-woorden, bijv. blij, droevig, liefde
- denk-woorden, bijv. omdat, reden, denk
Je denkt misschien dat vrouwen meer wij- en voel-woorden gebruiken, maar onderzoek laat hierin geen betrouwbaar sekse-verschil zien. Anders dan je zou verwachten, gebruiken vrouwen meer ik- en denk-woorden. Mannen gebruiken meer lidwoorden, hetgeen vermoedelijk samenhangt met een meer formele, afstandelijke stijl – die, wonderlijk genoeg, wordt gekenmerkt door relatief veel lidwoorden.
Dit alles blijkt uit verschillende studies van de Amerikaanse psycholoog James Pennebaker**, die bergen met gesproken en geschreven taal heeft geanalyseerd. Meer ik-woorden weerspiegelen meer zelfbewustzijn, dus misschien is het niet vreemd dat vrouwen daarop hoger scoren: ze doen wellicht meer aan zelfreflectie – of moeten we zeggen tobben en navelstaren***. Over jezelf nadenken kan immers ook ongezond zijn, en misschien verklaart dat waarom dichters die meer ik-woorden gebruiken vaker zelfmoord plegen.
Het boeiende van voornaamwoorden en lidwoorden is dat ze, hoewel ze slechts 0,1 % van onze woordenschat vertegenwoordigen, feitelijk meer dan de helft uitmaken van alle woorden die we gebruiken. Alles wat we zeggen en schrijven is ermee doorspekt. Tegelijkertijd zijn dit de woorden waar we het minst over nadenken en waar we ook het minst op letten als we naar anderen luisteren. We letten op de inhoudswoorden – zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden. Maar ondertussen zijn er systematische verschillen tussen mensen in het gebruik van de zogenoemde functie-woorden (waaronder ook telwoorden, voegwoorden en voorzetsels), die inhoudswoorden verbinden en organiseren. Juist het gebruik van die woorden kan iets zeggen over de spreker, zonder dat spreker en toehoorder dit beseffen. Naast de genoemde sekse-verschillen blijkt bijvoorbeeld dat mensen die veel lidwoorden gebruiken meer georganiseerd, zorgvuldig en stabiel zijn; ze zijn ook ouder en politiek conservatiever. Hun schrijfstijl is vaak formeel; een stijl die vaker voorkomt bij mensen die weinig roken en drinken, gericht zijn op status en macht, mentaal gezond zijn maar niet erg eerlijk of zelfbespiegelend.
Een andere schrijfstijl is de narratieve, verhalende stijl. Die wordt gekenmerkt door het gebruik van woorden als ‘met’ en ‘samen’ en door werkwoorden in de verleden tijd. Mensen met deze stijl zijn extraverter, hebben betere sociale vaardigheden en meer vrienden. De ene stijl is overigens niet per se beter dan de andere: juist flexibiliteit lijkt positief te werken. Dat was althans zo in een studie waar mensen op verschillende dagen schreven over een traumatische gebeurtenis. Mensen die het meest wisselden van stijl gingen het meest vooruit dankzij het schrijven, en dat kwam vooral door veranderingen in het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden; ik, hij, wij, zij. Het wisselen daarin wijst erop dat de schrijver dingen van verschillende kanten bekijkt en dat is blijkbaar gezond.
Het gevonden verband is correlationeel, dus we weten niet wat oorzaak en gevolg is. We weten dus ook niet of mensen er iets aan hebben als je ze vooraf de opdracht zou geven om met wisselende voornaamwoorden over zichzelf te schrijven. Wie weet worden ze er wel schizofreen van ;). Wél bekend is dat schrijven over traumatische gebeurtenissen op zichzelf al heilzaam is voor mensen; en dat over jezelf schrijven in de derde persoon (hij, zij) zinvol is: het helpt mensen om met wat meer afstand naar zichzelf te kijken.
Ook op het gebied van succes en carrière kan het woordgebruik tot op zekere hoogte voorspellen hoe het iemand vergaat. Studenten die hoge cijfers halen blijken bijvoorbeeld minder werkwoorden, minder persoonlijke voornaamwoorden en meer zelfstandige naamwoorden te hebben gebruikt in hun aanmeldingsbrief voor de universiteit. Mogelijk weerspiegelt dat een relatief zakelijk, mannelijk taakgebruik – gericht op ‘dingen’, niet op processen. Ook andere typisch vrouwelijke taalgewoontes lijken mij niet heel handig op de carrièreladder. Zo is de taal van vrouwen minder stellig en meer omslachtig: waar een man zegt ‘zo is het’, dekt een vrouw het af met woorden als misschien, een beetje, denk je niet, eigenlijk. Vrouwen gebruiken ook meer verkleinwoorden: collegaatje, vriendinnetje, baantje.
Dames, hou daarmee op! (En heet je Catootje, Sjoukje, Janneke, hou daar ook mee op en verander je naam.) En dan is er natuurlijk nog het gebruik van uitroeptekens: die zijn leuk voor een spontane vrolijke gezellige meid, maar niet voor een vrouw van de wereld. Volgens sommige eindredacteuren mag je zelfs in een heel tijdschrift maximaal één uitroepteken gebruiken. Voor dit hele tijdschrift heb ik die deze keer al gebruikt…
Roos Vonk is hoogleraar sociale psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Haar specialismen zijn onder meer: de eerste indruk, zelfbeeld/zelfkennis, autonomie en authenticiteit, sociale beïnvloeding en macht, emoties en motivatie/inspiratie. Ze is auteur van veelgelezen boeken over menselijke gebreken, zoals ‘De eerste indruk’, ‘Ego’s en andere ongemakken’ en ‘Menselijke gebreken voor gevorderden’.