Een van de beginselen in het Nederlands recht is het recht van appèl. Partijen in een rechtszaak moeten in hoger beroep kunnen gaan. Dat wil zeggen dat een partij die het niet eens is met de uitspraak van een rechterlijke instantie de zaak voor heroverweging moet kunnen voorleggen aan een hogere rechtsprekende instantie. De eerste rechterlijke instantie wordt de eerste aanleg genoemd. De hogere rechtsprekende instantie wordt dan de tweede aanleg genoemd. In de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) wordt het recht van appèl geweld aan gedaan, een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs, zoals het bestuur of de examencommissie, kan een beslissing van een beroepsinstantie in eerste aanleg niet aanvechten als zij het oneens is met die beslissing, terwijl een student of andere betrokkenen dat wel kunnen.