Understanding the dark and bright sides of heavy work investment
Psyhological studies on workaholism and work engagement. Promotie Ilona van Beek, 9 mei 2014, Universiteit Utrecht
Circa 27 procent van de werknemers werkt structureel over. De redenen hiervoor lopen uiteen. Sommigen werken bijvoorbeeld over om hun hypotheek te kunnen betalen, anderen omdat zij carrière willen maken. Tegenover dit harde werken staat dus een beloning. Echter, bij werkverslaving en bevlogenheid spelen andere drijfveren een rol. Werkverslaafden ervaren een sterke innerlijke drang om hard te werken. Zij kunnen het werk niet loslaten, zelfs niet als zij vrij zijn. Bevlogenen werken hard vanuit een passie. Zij voelen zich vitaal en zijn toegewijd. In dit proefschrift zijn de psychologische mechanismen, die ten grondslag liggen aan werkverslaving en bevlogenheid, in kaart gebracht. Allereerst is op basis van de reinforcement sensitivity theory en regulatory focus theory onderzocht of persoonlijkheid een rol speelt bij de ontwikkeling van beide vormen van hard werken. In grote lijnen zien we dat werknemers, die gevoelig zijn voor negatieve uitkomsten (bijvoorbeeld het niet kunnen voldoen aan verplichtingen) en deze uitkomsten proberen te vermijden, een grotere kans op werkverslaving hebben. Werknemers die gevoelig zijn voor positieve uitkomsten (bijvoorbeeld het verwezenlijken van ambities) en deze uitkomsten nastreven, hebben een grotere kans op bevlogenheid. Deze verschillen in persoonlijkheid worden voor een deel bepaald op neurobiologisch niveau en in de kindertijd. Zo leren kinderen van hun ouders om oog te hebben voor het verwezenlijken van hun ambities.
Daarnaast is aan de hand van de attachment theory onderzocht of hechting een rol speelt. De hechtingsband, die kinderen met hun ouders opbouwen, is namelijk van invloed op latere relaties en werkgedrag. Dit wordt bevestigd door de bevindingen. We zien dat werknemers die bang zijn om door hun partner verlaten te worden (onveilige hechting) hoger scoren op werkverslaving. Door hard te werken, proberen zij bevestiging en aandacht van hun partner te krijgen. Werknemers die vertrouwen hebben in hun relatie (veilige hechting) zijn meer bevlogen.
Verder is op basis van de self-determination theory onderzocht welke typen motivatie gepaard gaan met werkverslaving en bevlogenheid. De resultaten tonen aan dat het verrichten van werkzaamheden om de eigenwaarde te vergroten gepaard gaat met werkverslaving. Ook zien we dat identificatie met het werk en het werk leuk en interessant vinden samengaan met bevlogenheid. Dit suggereert dat de sociale (werk)omgeving, en dus het heden, eveneens belangrijk is bij de ontwikkeling van werkverslaving en bevlogenheid. Tot slot zijn enkele gevolgen van werkverslaving en bevlogenheid in kaart gebracht. Werkverslaafden scoren relatief hoog op burn-out, zijn ontevreden, willen van baan veranderen en presteren minder goed. Bevlogenen, daarentegen, scoren laag op burn-out, zijn tevreden, willen graag bij de organisatie blijven en presteren optimaal. Deze bevindingen bevestigen het idee dat werkverslaving gezien kan worden als een ‘slechte’ vorm van hard werken en bevlogenheid als een ‘goede’ vorm. Op basis van dit proefschrift zijn de negatieve en positieve kant van hard werken verder ontrafeld. Meer onderzoek is nodig om tot goede preventie- en interventieprogramma’s te komen. Ilona van Beek is nu werkzaam bij arbodienst ArboNed.
Levensgebeurtenissen beïnvloeden pensioentransities
From employee to retiree: Life histories and retirement in the Netherlands. Promotie Marleen Damman, 22 mei 2014, Universiteit van Amsterdam
De basis voor keuzes en ervaringen rondom pensionering wordt al eerder in de levensloop gelegd. Aspecten van de scholings- en arbeidsloopbaan, gezondheidsproblemen voor het vijftigste levensjaar en gebeurtenissen op het gebied van huwelijk en gezinsvorming, hangen samen met de keuzes die oudere werknemers maken ten aanzien van werk en pensioen. Dat blijkt uit promotieonderzoek van Marleen Damman, verbonden aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI).
Om inzicht te krijgen in de invloed van eerdere levensgebeurtenissen op pensioentransities, analyseerde Damman gegevens van circa dertienhonderd oudere werknemers van de Rijksoverheid en drie grote ondernemingen in de private sector in Nederland. De oudere werknemers werden tussen 2001 en 2011 gevolgd in de overgang van werk naar pensioen. Aangezien alle deelnemers werkzaam waren op het eerste meetmoment (50 tot 64 jaar) en daarna zijn gevolgd in de tijd, geven de data gedetailleerde inzichten in de pensioentransities van de bestudeerde werknemers.
De resultaten tonen aan dat mannen die op relatief late leeftijd zijn toegetreden tot de arbeidsmarkt, gedurende hun loopbaan actief zijn geweest in training en baanwisselingen hebben meegemaakt, langer door willen werken. Gezondheidsproblemen voor het vijftigste levensjaar hangen juist samen met een relatief sterke intentie om vroeg met pensioen te gaan. Relatief laat kinderen krijgen en het meemaken van een echtscheiding aan het eind van de loopbaan, versterken de geneigdheid om langer door te werken. Ook na pensionering spelen eerdere levenservaringen een rol. De mate waarin gepensioneerden aspecten van hun oude werk missen – zoals inkomen, sociale contacten en sociaal aanzien – hangt samen met hun arbeidsverleden en huwelijksgeschiedenis. Gepensioneerden die snel carrière hebben gemaakt tussen hun veertigste en vijftigste, missen geld of inkomen minder dan degenen die geen promotie hebben gemaakt. Het verlies aan sociaal aanzien weegt voor degenen die snel carrière hebben gemaakt juist zwaarder. Gescheiden gepensioneerden, die niet samenwonen of een partner hebben, missen werkgerelateerde sociale contacten en aanzien meer dan continu gehuwden en nooit gehuwden.
Naast de inbedding van de pensioentransitie in de individuele levensloop, wijst het onderzoek van Damman op het proces karakter van pensionering: het is een complex fenomeen dat zich gedurende een langere periode afspeelt. Het proces van afstand nemen van de werkrol begint regelmatig al voor de werkelijke pensionering en uit zich in weinig interesse voor scholing, nieuwe werkinitiatieven en het bijhouden van vakinhoudelijke ontwikkelingen. Zo neemt tussen 2001 en 2006 het aandeel oudere werknemers dat het eens is met de stelling ‘ze moeten bij mij niet meer aankomen met nieuwe cursussen’ toe van 16 tot bijna 31 procent. Ook het aandeel mensen dat de nieuwste ontwikkelingen in het vak minder goed bijhoudt stijgt van 28 naar 35 procent. Zowel de verwachte tijd tot het pensioen, als werkgerelateerde ervaringen, beïnvloeden dit proces van ‘voorsorteren’. Het meemaken van een promotie vertraagt het proces van afstand nemen van de werkrol, terwijl gezondheidsproblemen het proces juist versnellen.