Regels zijn regels. Denkt u zich de volgende situatie in. Het eindexamen heeft voor een bepaalde leerling een erg ongelukkige uitkomst. Hij is gezakt omdat hij bij het totaal van zijn cijfers twee-tiende punt tekort komt. Het gaat dus om de cijfers voor de schoolonderzoeken en de cijfers voor de vakken bij het centraal schriftelijk. En dan kom je 0,2 punt tekort. Er is niets aan te veranderen want ‘regels zijn regels’. In dit verband is het bijzonder sneu dat deze leerling – uitgerekend in de eindexamentijd – te maken had met een zware verkoudheid. Van een echte concentratie op de studie was daardoor nauwelijks sprake geweest. Zijn resultaten waren over het algemeen altijd best redelijk, zodat de tegenvallende eindexamenuitslag hard aankwam. De teleurstelling is natuurlijk goed te begrijpen. Wanneer je op een haar na het beoogde resultaat hebt bereikt en wanneer er bovendien sprake is van verzachtende omstandigheden in de vorm van een verkoudheid, dan ligt een teleurstelling echt voor de hand. Maar is dat wel terecht? Men zou kunnen zeggen dat de beslissingsregels bij eindexamens duidelijk en helder zijn. Alles onder de beslissende grens leidt tot negatieve beslissingen, of dat nu twee-tiende punt is of minder of een vol punt en meer. Grenzen zijn nu eenmaal grenzen. Regels houden amper rekening met ‘kleine’ ongeregeldheden van buitenaf zoals verkoudheden. Zou dat wel het geval zijn – zo is de redenering – dan zouden er in de examenperiode misschien heel wat doktersbriefjes ingeleverd worden. Er is dus een spanning tussen de redelijkheid van de regels die voor iedereen hetzelfde moeten zijn en de redelijkheid van de uitzonderingen waarvoor in veel gevallen begrip bestaat. De indruk is dat de rigiditeit van de regels de boventoon zijn gaan vormen. Beroepsprocedures, juridische scherpslijperij, uitspraken van de inspectie, enzovoort hebben de ruimte om met de menselijke maat te kijken naar de omstandigheden aanmerkelijk ingeperkt. De vraag of men een beslissing in allerlei procedures overeind kan houden is blijkbaar belangrijker geworden dan de vraag of met de beslissing wel recht wordt gedaan in een meer menselijke zin van dat woord. Zijn er geen omstandigheden die een mindere prestatie bij een examen aannemelijk maken? Waarom mogen die omstandigheden niet worden meegewogen? Is er geen objectieve informatie buiten het eindexamen om die een tegenvallend examenresultaat kan relativeren? Waarom mag die objectieve informatie bij beslissingen niet meegenomen worden? Men zou de indruk kunnen krijgen dat we onzekere, maar menselijke beslissingen proberen te vermijden, omdat we bang zijn dat die beslissingen niet bestand zijn tegen juridische procedures. We maken de redelijkheid en de begrijpelijkheid misschien te gauw ondergeschikt aan regels en reglementen. Regels en reglementen houden niet altijd rekening met onvoorziene omstandigheden. Toch hebben we geregeld met die onvoorziene omstandigheden te maken en het is eigenlijk niet goed dat we in die gevallen geen adequate beslissingen kunnen nemen vanwege de regels. Uitzonderlijke omstandigheden vragen om uitzonderlijke procedures en het zou mogelijk moeten zijn dat groepen van docenten deze uitzonderlijke procedures formuleren en toepassen. In de praktijk gebeurt dat ook wel, maar die terechte uitzonderlijke beslissingen komen niet altijd in volledige openheid tot stand. Wanneer cijfers worden aangepast om aan geldende regels te kunnen voldoen, wordt niet de uitzondering accoord bevonden maar wordt de werkelijkheid omgebogen naar de regels. Dat is toch wel vreemd en niet zo goed te verdedigen. Prof.dr. W.H.F.W. Wijnen was hoogleraar Ontwikkeling en Onderzoek van het Hoger Onderwijs aan de Universiteit van Maastricht.