Toen ik in 2008 tijdens een reis in Rwanda terechtkwam, stuitte ik per toeval op een volksrechtbank, waar verschrikkelijke zaken van de burgeroorlog (1994) aan de orde kwamen. Buren die jarenlang in vrede hadden samengeleefd, hadden plots de hand aan elkaar geslagen. Een buurman werd geconfronteerd met zijn voormalige buurvrouw, wiens gezin hij had afgeslacht. Snikkend vroeg de man de vrouw om vergeving. Zijn misdaden leken onvergeeflijk en toch, na een lange dag van praten en van lange stiltes, sprak de vrouw: “Ik vergeef je, maar vergeten doe ik het niet. Ik vergeef je, zodat jij en ik verder kunnen leven.” Tijdens dat proces kwam ik tot de ontdekking dat wij vergeving en verzoening vaak in de mond nemen voor haast onnozele zaken