Hoe beroeps- of praktijkgericht mag of moet het voortgezet onderwijs zijn? Mag of moet het voortgezet onderwijs een praktijkcomponent hebben? Zo ja, voor welke jongeren dan? Voor alle jongeren of alleen voor jongeren van wie wordt gezegd dat ‘ze liever met hun handen leren’? Voor het antwoord op deze vragen hanteren we in ons land al een tijdje het vmbo-concept als vluchtheuvel: voor leerlingen die qua cognitieve intelligentie aan de linkerkant van de normaalverdeling zitten, ruimen we in het bovenbouwprogramma lestijd in voor ‘beroepsgerichte vakken’. We veronderstellen dat we de leerlingen daarmee een passende leerroute aanbieden. Maar is dat ook zo? In dit hoofdstuk kijken we eerst terug: waar komt het vmbo uit voort, wat is de voorgeschiedenis? Daarna volgen we enkele beleidsmatige ontwikkelingen die zich sinds de invoering van het vmbo hebben voorgedaan. Ten slotte keren we terug naar de kernvraag: wat heeft het vmbo ons gebracht en wat kan de komst van de nieuwe beroepsgerichte programma’s bijdragen aan de oplossing van enkele - helaas hardnekkige - knelpunten?