“Zolang we met ons tweeën zijn, hebben we het zo fijn met elkaar. Dan is alle verliefdheid er weer en weet ik dat ik voor altijd met hem samen wil zijn. Maar dan gaat de achterdeur open en roept mijn hele lijf: weg hier!” Ik zit tegenover Inge en Pim. Ze houden elkaars hand vast. Zij heeft twee handen om zijn hand heen. Hij is met zijn lijf iets van haar afgedraaid. Hij kent haar verwijten, haar pijn, haar verlangen. Maar hij weet niet wat hij eraan kan doen. “Zodra mijn kinderen binnenkomen, laat ik haar los en wil ik er voor mijn dochter en zoons zijn. Ik weet gewoon echt niet hoe ik het goed kan doen.”