Vmbo-scholen hebben niet alleen te maken met de vernieuwing van de beroepsgerichte programma’s. Ook passend onderwijs zal volop hun aandacht vragen. Belangrijke elementen van passend onderwijs zijn:
- De samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs, die zich oorspronkelijk vooral richtten op leerwegondersteuning (lwoo) en praktijkonderwijs (pro), bestaande vormen van ondersteuning, zijn omgezet naar nieuwe samenwerkingsverbanden waarin nu al het voortgezet onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (vso) participeert.
- De samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor de zorg aan en ondersteuning van leerlingen over de hele breedte van vso en vo. Daarom krijgen zij ook zeggenschap over een belangrijk deel van de financiële middelen die met deze zorg en ondersteuning zijn gemoeid.
- De samenwerkingsverbanden beslissen over de inzet van middelen voor het vso en waarschijnlijk in de nabije toekomst ook over (een deel van) de middelen voor pro en lwoo. In het geval van de vso-middelen is er sprake van ‘verevening’: als samenwerkingsverbanden nu meer naar het vso verwijzen dan gemiddeld, dan worden zij stapsgewijs gekort op hun budget in de richting van dat landelijk gemiddelde, het omgekeerde gaat ook op. Sommige verbanden moeten dus bezuinigen, andere verbanden krijgen in de toekomst verhoudingsgewijs meer geld.
- ‘Wie betaalt, bepaalt.’ De samenwerkingsverbanden gaan zelf ook de criteria bepalen voor de toelaatbaarheid van leerlingen tot het vso en/of de ambulante begeleiding, de landelijke indicatiecriteria vso komen te vervallen. Of dit ook voor lwoo en pro gaat gebeuren is nog niet zeker.
- Met ingang van 1 augustus 2014 geldt voor de schoolbesturen de zorgplicht: een leerling die zich aanmeldt bij een school moet door het bestuur worden geplaatst dan wel worden begeleid naar een onderwijsaanbod dat voor de leerling passend is. Heeft de leerling zorg of begeleiding nodig, ook in geval van plaatsing op lwoo of pro, dan moet de school binnen zes weken een ontwikkelingsperspectief opstellen.
Voor scholen voor of met vmbo betekent passend onderwijs dat zij deel worden van de besluitvorming over de inzet van in ieder geval de gelden voor het vso, en daarmee ook over de leerlingstromen van en naar het vso. Die leerlingstromen bepalen ook deels de samenstelling van de leerlingenpopulatie op het vmbo: zijn daar straks meer of minder leerlingen die extra zorg en (ambulante) begeleiding nodig hebben? Veel hangt daarbij af van het ondersteuningsprofiel van de school: kan de school bijvoorbeeld leerlingen met zwaardere vormen van autisme begeleiden, zijn er andere voorzieningen waar deze leerlingen terecht kunnen? Dit zijn de vragen die de scholen en hun besturen in de verbanden in het vervolg zelf beantwoorden.
Waar raakt dit aan de komst van de nieuwe beroepsgerichte examenprogramma’s? De keuzen die de school maakt bij de invoering van deze programma’s kunnen niet meer in een ‘isolement’ worden geformuleerd. Want de keuze tussen bijvoorbeeld het uitgangspunt ‘wij zijn een voorbereidende vakschool die smal opleidt voor een gemotiveerde groep leerlingen’ of ‘wij zijn een breed toegankelijke school voor zoveel mogelijk leerlingen die toeleidt tot het mbo’ - anders gezegd: een van de startpunten in het keuzeproces bij de invoering van de programma’s - hangt niet meer alleen af van de wens van de school zelf. Het hangt in het vervolg ook af van wat de collega-scholen in het samenwerkingsverband doen en van de beschikbare middelen voor extra zorg en begeleiding. Scholen zijn immers samen verantwoordelijk voor passend onderwijs.
■ Renée van Schoonhoven is werkzaam als zelfstandig onderzoeker en adviseur in het praktijkonderwijs, vmbo, mbo en educatie. Zij richt zich op vraagstukken van beleid, beheer en bestuur en in het bijzonder op de wet- en regelgeving van deze onderwijssoorten. Ze is tevens als docent verbonden aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, afdeling Staats- en bestuursrecht van de VU. E-mail: rvanschoonhoven@actisadvies.nl.