In het dunne boekje De weg van de mens – waar eigenlijk alles instaat – vertelt Martin Buber (2015) over een gesprek tussen een rabbi in gevangenschap die bezoek krijgt van het hoofd van de gendarmerie. Het gaat over de Schrift, en de twee zijn het erover eens: de Schrift is eeuwig en omvat ieder tijdperk, elk geslacht en iedere mens. En dan komt het: “Welnu”, spreekt de rabbi, “te allen tijde richt God zich tot elk mens: ‘Waar ben je in jouw wereld?’ Zovele van de jou toegemeten jaren en dagen zijn verstreken, hoever ben je intussen gekomen in jouw wereld?”