Wie niet sterk is, moet intelligent zijn
Je weet ‘dat er iets is’. We weten allemaal dat het bestaat: intelligentie. Ongrijpbaar, maar overheersend. Er is veel over gezegd en geschreven. Toch is er nog steeds geen algemeen geaccepteerde definitie van intelligentie. Op de achtergrond is deze vage factor bij toetsen altijd de zwijgend aanwezige derde: the elephant in the test center. Door natuurlijke selectie is de mens veel slimmer geworden dan andere dieren. Wie niet sterk is, moest immers intelligent zijn.
Om te overleven in de oertijd, om zich te verweren tegen wilde dieren en daarop zelfs te jagen. Intelligentie zit ons mensen in de genen. In duizenden genen om precies te zijn. We brengen het dus ook over op volgende generaties. De erfelijkheidsfactor van intelligentie wordt geschat op 0,5 tot 0,7. We gaan ervan uit dat iemand die intelligenter is dan anderen, over het algemeen hogere toetsscores op kennistoetsen haalt. Toch is het nooit goed gelukt instrumenten te ontwikkelen waarmee intelligentie te meten is. Ja, je hebt de IQ-test. Door sommigen getypeerd als een mathematisch artefact. Net als veel andere tests uit de psychologische hoek (zoals big five) laadt de IQ-test de verdenking op zich een kunstmatig construct te zijn. Je bedenkt een bepaalde factor, gaat die meten en vervolgens (hé, wat opmerkelijk) constateer je die factor. Stephen Jay Gould vergeleek de IQ-test met de schedelmetingen uit vroeger eeuwen. Je kunt er – volgens hem – niet van uitgaan dat intelligentie enkelvoudig meetbaar is.
Howard Gardner introduceerde de meervoudige intelligentie, waardoor het begrip intelligentie niet bepaald duidelijker werd. IQ-tests hebben desondanks zo’n status bereikt dat massa en media er ontzag voor hebben. We bouwen er zelfs televisieformats op. De meeste HRassessments leunen zwaar op het onderdeel waarin intelligentie wordt gemeten. IQ-tests worden ingezet als instrument voor indicatiestelling, bijvoorbeeld om te bepalen of iemand voldoende zwakbegaafd is. En MENSA, de organisatie van en voor zeer intelligente mensen, gebruikt de IQ-test als selectie aan de poort. Hoe high de stakes bij een IQ-test kunnen zijn, blijkt uit het verhaal van de man in Florida die een hulpsheriff en een zwangere vrouw vermoordde. En die ter dood werd veroordeeld. De man scoorde een IQ van 71. Als hij één punt lager had gescoord, zou hij zijn blijven leven, want volgens de Amerikaanse Grondwet mogen geestelijk gehandicapten niet worden geëxecuteerd. Het Hooggerechtshof moet zich nu buigen over deze kwestie. Hoe de uitspraak ook uitvalt, vast staat dat deze man niet slim genoeg was om de test met opzet wat slechter te maken. We weten dus allemaal ‘dat er iets is’… Tussen iemands toetsresultaten bestaat vaak een grote correlatie. En dat kan geen toeval zijn. En duidt ook niet op een artefact.
Charles Spearman introduceerde de g-factor (general factor), de variabele die verantwoordelijk is voor de correlatie tussen de diverse toetsuitslagen van één persoon. De g-factor kan gezien worden als een soort aanleg, of cognitieve vaardigheid. De g-factor heeft schijnbaar iets met intelligentie te maken. Maar ook met achtergrondvariabelen, zoals aangeboren en sociaaleconomische kenmerken. Mogelijk overheersen deze algemene factoren zo sterk, dat je – als je toetst – vrijwel niets anders meet dan dat. Kun je dan – om je de tijd en het geld van toetsen te besparen – niet gewoon een achtergrondvariabele als meetlat nemen? En het proces helemaal omkeren? Jawel. Dan kunnen we een leerling laten slagen als het huis van zijn ouders groot genoeg is, of als er in dat huis genoeg boeken staan. Met voldoende achtergrondgegevens valt een behoorlijk voorspellende waarde te bereiken. Big data, noemen ze dat modieus. Maar ook al zal dit op de totale populatie een redelijk betrouwbaar resultaat geven, op individueel niveau is zo’n benadering moreel niet acceptabel.
Heeft toetsen dan toch wel zin? Ja, uiteraard (dat antwoord mag men van mij verwachten). Als we de g-factor goed zichtbaar konden maken, was het misschien anders. Maar nee, die zit in zoveel variabelen, factoren en genen, dat het meten van concreet gedrag het enige alternatief is. Daarom werk ik ook liever met schooltoetsen dan met andere soorten toetsen, zoals een IQ-test. Ze laten concreet zien wat iemand tot dat moment bereikt heeft. Dankzij zijn of haar eigen inspanningen, en met de hulp van anderen, zoals de school. Je meet iets wat niet een verschil is, maar wat een verschil maakt. Kortom, vergeet maar ‘dat er iets is’. In plaats van het hoofd te breken over wat intelligentie nu precies betekent, moeten we gewoon hard aan de slag om intelligente(re) toetsen te maken.
De heer drs. M. Roorda is CEO/Voorzitter Raad van Bestuur van Cito.
E-mail: Marten.Roorda@cito.com.