Friedrich Nietzsche schreef ooit dat de mens, liever dan niet te willen, het niets wil. Die hoogst ambivalente toestand noemde hij nihilisme. Als geen ander zag Nietzsche dat alle lijnen van zijn tijd – liberalisme in de politiek, positivisme in de wetenschap, kapitalisme in de economie en subjectivisme in de filosofie – convergeerden richting zelfvernietiging. Het antwoord dat hij op zijn eigen onheilstijding gaf was even consequent als paradoxaal: willen we het nihilisme te boven komen, dan moeten we het onvoorwaardelijk willen. Dat er evenveel Nietzsche-interpretaties als interpretatoren zijn mag in het licht van deze absolute Bejahung niet verbazen. Waar ligt immers de klemtoon? Leggen we die op onvoorwaardelijk willen, dan is Nietzsche de filosoof van al het nabije aardse en toont hij zich een voorloper van het ‘laten zijn’ waar Martin Heidegger op uit zou komen. Maar als het accent op onvoorwaardelijk willen ligt, dan vinden we eerder de woedend-scheppende Übermensch op ons pad. Wie weet of een verzoening van deze twee uitersten denk- en leefbaar is, mag het zeggen. Helaas lijkt Nietzsche zelf tussen woede en gelatenheid te zijn verscheurd. Nihilisme houdt ons onverminderd bezig. Daarmee blijven de figuur van Nietzsche en zijn ‘oplossing’ zelf ook opduiken. Onmiskenbaar is zijn aanwezigheid in Blijf de aarde trouw, waarin Socratesbeker-genomineerde Henk Manschot een denken dat solidair is met de aarde – een ‘terrasofie’ – op nietzscheaanse leest schoeit. Maar het is, zoals Arthur Veenstra in zijn bespreking aankaart, zeer de vraag op welke Nietzsche Manschot voortborduurt: zou de edele Übermensch zich de ecobeslommeringen van de door schuldbesef geplaagde kudde laten aanpraten? De vraag stellen is hem beantwoorden. Onze preoccupatie met een gelatener levenshouding komt ook naar voren in de huidige interesse voor oosterse filosofie. Stine Jensen en recentelijk nog Hartmut Rosa zijn goede voorbeelden van westerse denkers die onthaasting en ‘resonantie’ uit de Oriënt putten. Ook de oosterse bronnen zelf komen in de belangstelling te staan. Zo biedt Filosofie met de vlinderslag van Woei-Lien Chong een introductie in de Zhuangzi, een grondtekst van het Chinese daoïsme. Wat ons daaraan lijkt te fascineren is een beeld van gelatenheid zonder woede. Of we als erfgenamen van het nihilisme het ene uiterste zomaar van het andere kunnen ontdoen is een tweede. Iemand die duidelijk niet van woede wegkijkt is Martha Nussbaum. Zij trekt in haar laatste boek Woede en vergeving fel van leer tegen elk ‘oog om oog, tand om tand’ dat de vicieuze cirkel van woede en wraak bestendigt. Zien wij inderdaad niet liever de Oresteia van Aischylos, waarin de godin Athene een geweldsspiraal onderbreekt door een rechtbank in te stellen? Aan deze mythische schepping van de Wet spiegelt Nietzsche zijn Übermensch, wiens woedende wil het scheppen van zijn eigen mogelijkheidsvoorwaarden betreft. Nussbaum mag dan niet direct naar Nietzsche verwijzen, toch komt wat zij ‘transitiewoede’ in dienst van fundamentele veranderingen noemt dicht in zijn buurt. Als zij daaraan een pleidooi tegen vergeving maar voor onvoorwaardelijke liefde koppelt, voelen we plots verkoeling: het is de schaduw van nihilisme en Bejahung die eens te meer op ons valt. Namens allen die aan dit nummer van iFilosofie meewerkten wens ik u goed toeven in deze schaduw. Mark Leegsma, hoofdredacteur